Het Leprozenhuis was een instelling waar in de middeleeuwen leprozen, ook melaatsen genoemd, werden verzorgd en gehuisvest. Tot in de zestiende eeuw lag het tehuis buiten de Amsterdamse stadsmuren, op de plaats waar nu het Mr. Visserplein is. Toen het Leprozenhuis na 1600 in de groeiende stad kwam te liggen, kwam lepra nog nauwelijks voor. De instelling verbreedde toen haar zorg naar mensen met andere aandoeningen.
het jongetje dat hier voor de regenten wordt binnengeleid heeft een schimmelinfectie van de hoofdhuid, die vroeger veel voorkwam en die favus of kletskop wordt genoemd. Zijn aandoening bevestigt dat ook andere aandoeningen voor behandeling in het Leprozenhuis in aanmerking kwamen. In zijn hand houdt hij een zogeheten ‘vuylbrief’, een officieel document dat hem het recht op toegang tot het Leprozenhuis gaf. De regenten die in vergadering rond de tafel zitten zijn van rechts naar links: Jacob Willem Hooft (1586- 1685), Augustijn Wtenbogaert (1577- 1655), Pieter Cleutrijn (1585/’90- na 1651) en Joan van Hartoghvelt (1602- 1669). Het binnengeleide jongetje heeft als functie de regenten heel expliciet als weldoeners af te beelden. Dit gebeurde eerder op portretten van het Burgerweeshuis. Het Leprozenhuis was geen instelling die gericht was op kinderen. Bol had blijkbaar bedacht dat een behoeftig kind meer medelijden dan een volwassene inboezemde. Zo beeldde hij de regenten niet alleen af als goed bestuurders, maar ook als barmhartige mensen. ( Tom van der Molen)
Catalogustekst
De oorspronkelijke plaats van het schilderij is niet bekend. De oudste vermelding is bij Wagenaar, die het doek in 1765 in het portaal voor de regentenkamer aantreft. Het is niet onwaarschijnlijk dat het aanvankelijk in de regentenkamer heeft gehangen, waar zich ook Bols groepsportret voor het Leprozenhuis bevond. Op dit schilderij uit 1649 wordt de vergadering der regenten even onderbroken door de binnenvader, die een ziek jongetje introduceert. Het knaapje lijdt mogelijk aan Favus, ook bekend als Kletskop, een huidziekte onder kinderen in onhygiënische omstandigheden. Door het zieke kind in de compositie te betrekken, kon Bol zijn opdrachtgevers presenteren als waarlijk barmhartige bestuurders van de instelling, zoals De Vries en Backer dat vóór hem hadden gedaan. Het jongetje heeft een zogeheten vuylbrief in de hand. Dit was een legitimatiebewijs dat, mits voorzien van het ovale groene St. Jacobszegel, de drager het recht gaf op opname in het Leprozenhuis van de eigen stad. De regenten van het Leprozenhuis moeten met het werk van Bol ingenomen zijn geweest. Na de Naäman en Elisa volgden in of omstreeks 1668 twee nieuwe opdrachten aan de schilder: groepsportretten van de regenten en de regentessen [SA 3029 en 3043]. ( Norbert Middelkoop)
Tentoonstellingstekst
Dit groepsportret van Ferdinand Bol is het eerste resultaat van een serie opdrachten van het Leprozenhuis aan deze schilder. Tevens markeert het diens doorbraak als portretschilder in Amsterdam.
Ferdinand Bol, afkomstig uit Dordrecht, geldt als een van de belangrijkste leerlingen van Rembrandt. Vanaf zijn vestiging als zelfstandig meester in 1642 ontwikkelde hij zich tot een zeer succesvol schilder. Zijn huwelijk met een rijke koopmansdochter in 1653 verschafte Bol toegang tot de hoogste regentenkringen van Amsterdam. Op het schilderij wordt vergadering der regenten even onderbroken door de binnenvader, die een ziek jongetje introduceert. Het knaapje leidt mogelijk aan de huidziekte Favus, ook bekend als Kletskop, een huidziekte onder kinderen in onhygiënische omstandigheden. Door het zieke kind in de compositie te betrekken, kon Bol zijn opdrachtgevers presenteren als waarlijk barmhartige bestuurders van de instelling. ( Norbert Middelkoop)
Tentoonstellingstekst
Sinds het einde van de 15de eeuw werden melaatsen ondergebracht in het Sint Anthoniesgasthuis, juist buiten de omwalling van Amsterdam. Kort voor 1600 kwam het Leprozenhuis door stadsuitbreiding binnen de muren te liggen. Aangezien lepra nauwelijks meer voorkwam, bood het Gasthuis ook onderdak aan lijders aan andere ziekten. Op het schilderij zijn de vier regenten in vergadering bijeen, terwijl de binnenvader een jongetje in hun aandacht aanbeveelt. Het knaapje leidt mogelijk aan de huidziekte Favus, ook bekend als Kletskop, een huidziekte onder kinderen in onhygiënische omstandigheden.
De namen van de vier regenten zijn (v.l.n.r.?): Pieter Cleutrijn (1585/’90-na 1651), regent 1639-1651, Joan van Hartoghvelt (1602-1669), regent 1638-1654, Augustijn Wtenbogaert (1577-1655), regent 1627-1654 en Jacob Willemsz Hooft (1589-1658), regent 1625-1654).
Ferdinand Bol, afkomstig uit Dordrecht, geldt als een van de belangrijkste leerlingen van Rembrandt. Vanaf zijn vestiging als zelfstandig meester in 1642 ontwikkelde hij zich tot een zeer succesvol schilder. Zijn huwelijk met een rijke koopmansdochter in 1653 verschafte Bol toegang tot de hoogste regentenkringen van Amsterdam. ( Norbert Middelkoop)
Catalogus Kopstukken 2002-'03
Toen Amsterdam rond 1600 zijn stadswallen verlegde, kwam het Sint Anthoniesgasthuis binnen de stadsmuren te liggen. Deze instelling huisvestte sinds de Middeleeuwen leprozen, maar aangezien lepra aan het begin van de zeventiende eeuw nauwelijks meer voorkwam, werden er ook mensen met andere aandoeningen verzorgd. Het Leprozenhuis, zoals het gasthuis ook genoemd werd, liet vanaf 1624 groepsportretten van de regenten vervaardigen. Het forse schilderij van Ferdinand Bol uit 1649 is het eerste van een serie opdrachten van het Leprozenhuis aan deze schilder en markeert tevens diens doorbraak als portretschilder in Amsterdam. Op het portret ziet men vier regenten in vergadering, die wordt onderbroken door de binnenvader met een ziek jongetje.
Doorgaans bestond het bestuurscollege van het Leprozenhuis uit vier personen: twee oudere en twee jongere regenten. Op Bols schilderij zijn zij waarschijnlijk in hierarchische volgorde weergegeven, van rechts naar links. De vergadering wordt voorgezeten door Jacob Willem Hooft, geheel rechts, die vanaf 1625 regent was. Naast hem zit de oude Augustijn Wtenbogaert, regent sinds 1627. Beiden waren ruim tweemaal zo lang in functie als Pieter Cleutrijn en Joan van Hartoghvelt, die links aan tafel zijn afgebeeld. Zij verplaatsen hun aandacht juist van de vergadering naar de binnenvader, die een ziek jongetje binnenbrengt. Door de toevoeging van dit motief, dat werd geïntroduceerd door Jacob Backer en Abraham de Vries, verleende Bol de compositie van zijn regentenstuk een buitengewone levendigheid. Tegelijkertijd bood het zijn opdrachtgevers de mogelijkheid zich te presenteren als waarlijk barmhartige bestuurders van de instelling.
Het hoofdje van het kind toont een soort uitslag waarvan men lange tijd aannam dat die was veroorzaakt door lepra. Tegenwoordig wordt echter aangenomen dat het de huidziekte Favus betreft, in de volksmond 'kletskop' geheten. Deze aandoening bij kinderen was het gevolg van onhygiënische omstandigheden. Het briefje in de hand van het verlegen ventje is misschien de bevestiging van zijn ziekte door een geneesheer of een bewijs van poorterschap: alleen poorters hadden toegang tot de stedelijke gasthuizen.
Immerzeel achtte het stuk in 1842: "zoo volkomen in Rembrandts manier .. dat men het .. afzonderlijk ziende, niet alleen voor het werk van dien, weergaloozen schilder zelven, maar voor een zijner schoonste meesterstukken houden zou". Evenzeer werd het stuk geprezen in de Kunstkronijk van 1845. Deze zeer hoge waardering bleef bestaan. Martin spreekt over “het meesterwerk onder (Bols) portretten" en "geheel en al in Rembrandts manier". Bredius merkte intussen op dat 't stuk wel uit Bols "Rembrandtieke tijd" was, "maar toch al niet meer zo geheel en al" (Bredius 1911). Hij vergeleek de handen op cat.nr. 62 met die op de 'Elisabeth Bas' in het Rijksmuseum om daarmee zijn toeschrijving van de dat stuk aan Bol te staven. Bauch wees er op dat de introductie van een jongetje op een regentenstuk geen vondst van Bol was, zoals Riegl meende, maar dat dit motief al eerder voorkomt op regentenstukken van J. Backer, J. Verspronck en A. de Vries.
Op cat. nr. 62 is het jongetje aan zijn ontstoken hoofd kenbaar als lijder aan melaatsheid. Het stuk illustreert "de werkelijkheid" en de machtsverhoudingen, zoals die in het Leprozenhuis bestonden" (uitvoeriger: Blankert"). ( Norbert Middelkoop)
Catalogus AHM 1975/'79
In 1769 vervaardigde Reinier Vinkeles een gravure near het stuk (HOLLSTEIN II, blz. 35, nr. 30) met het onderschrift: "Afbeelding der Regenten van 't Leprozen huis te Amsterdam, in den Jaare 1649.. Ferd. Bol pinx. 1649. J.M. Cok del. 1768. Rein. Vinkeles fecit 1769". Moes/Martin: daarmee was dit regenstuk "des erste .. welches durch den Stift des Kupferstechers verfielältigt wurde". Op daze gravure is de composite aan alle zijden wat uitgebreider dan op het schilderij (in zijn tagenwoordige toestand?).
Scheltema traceerde wie in 1649 de Regenten van het Leprozenhuis waren: Augustijn Uytenbogaard, Dr. Joan van Hartogveld, Jakob Willersz. Hooft en Pieter Cleutrijn (nadere bijzonderheden over hen bij Moes/Martin). Krielaart tekent daarbij aan: "Waarschijnlijk is: Uytenbogaerdt (1577 1655), regent vanaf 1627, de tweede man van rechts: hij lijkt het oudst. Hooft (1586 1658), regent vanaf 1625, de man geheel rechts: als eerst aangekomene is hij president".
Wagenaar in 1765 vond reeds wat betreft de zeven regentenstukken in de Regentenkamer van het Leprozenhuis: "onder dezelven munt uit een stuk van Ferdinand Bol". ( Albert Blankert)
Tentoonstellingstekst
Dit groepsportret van Ferdinand Bol is het eerste resultaat van een serie opdrachten van het Leprozenhuis aan deze schilder. Tevens markeert het diens doorbraak als portretschilder in Amsterdam.
Ferdinand Bol, afkomstig uit Dordrecht, geldt als een van de belangrijkste leerlingen van Rembrandt. Vanaf zijn vestiging als zelfstandig meester in 1642 ontwikkelde hij zich tot een zeer succesvol schilder. Zijn huwelijk met een rijke koopmansdochter in 1653 verschafte Bol toegang tot de hoogste regentenkringen van Amsterdam.
Op het schilderij wordt de vergadering der regenten even onderbroken door de binnenvader, die een ziek jongetje introduceert. Het knaapje leidt mogelijk aan de huidziekte Favus, ook bekend als Kletskop, een huidziekte onder kinderen in onhygiënische omstandigheden. Door het zieke kind in de compositie te betrekken, kon Bol zijn opdrachtgevers presenteren als waarlijk barmhartige bestuurders van de instelling.
Catalogus AHM 1975/'79
In 1769 vervaardigde Reinier Vinkeles een gravure naar het stuk (HOLLSTEIN II, blz. 35, nr.30) met het onderschrift: "Afbeelding der Regenten van 't Leprozenhuis te Amsterdam, in den Jaare 1649.. Ferd. Bol. pinx. 1649. J.M. Cok del. 1768. Rein. Vinkeles fecit 1769". Moes/Martin: daarmee was dit regentstuk "das erste .. welches durch den Stift des Kupferstechers verfielfältigt wurde". Op deze gravure is de compositie aan alle zijden wat uitgebreider dan op het schilderij (Bol) (in zijn tegenwoordige toestand?).
Scheltema traceerde wie in 1649 de Regenten van het Leprozenhuis waren: Augustijn Uytenbogaard, Dr. Joan van Hartogveld, Jakob Willemsz. Hooft en Pieter Cleutrijn (nadere bijzonderheden over hen bij Moes/Martin). Krielaart tekent daarbij aan: "Waarschijnlijk is: Uytenbogaerdt (1577-1655), regent vanaf 1627, de tweede man van rechts: hij lijkt het oudst. Hooft (1588-1658), regent vanaf 1625, de man geheel rechts: de man geheel rechts: als eerst aangekome is hij president".
Wagenaar in 1765 vond reeds wat betreft de zeven regentstukken in de Regentenkamer van het Leprozenhuis: "onder dezelven munt uit een stuk van Ferdinand Bol". Immerzeel achtte het stuk in 1842: "zoo volkomen in Rembrandts manier .. dat men het .. afzonderlijk ziende, niet alleen voor het werk van dien weergaloozen schilder zelven, maar voor een zijner schoonste meesterstukken houden zou". Even zeer werd het stuk geprezen in de Kunstkronijk van 1845.
Deze zeer hoge waardering bleef bestaan. Martin spreekt over "het meesterwerk onder (Bols) portretten" en "geheel en al in Rembrandts manier"(Martin II, blz. 120, I, blz. 192). Bredius merkte intussen op dat 't stuk wel uit Bols "Rembrandtieke tijd" was, "maar toch al niet meer zo geheel en al" (Bredius 1911). Hij vergeleek de handen op cat.nr. 62 met die op de 'Elisabeth Bas' in het Rijksmuseum om daarmee zijn toeschrijving van dat stuk aan Bol te staven. Bauch wees er op dat de introductie van een jongetje op een regentenstuk geen vondst van Bol was, zoals Riegl meende, maar dat dit motief al eerder voorkomt op regentenstukken van J. Backer, J. Verspronck en A. de Vries (zie cat.nr. 492). Op cat.nr. 62 is het jongetje aan zijn ontstoken hoofd kenbaar als lijder aan melaatsheid. Het stuk illustreert "de werkelijkheid" én de machtsverhoudingen, zoals die in het Leprozenhuis bestonden. ( Albert Blankert)