In 1706 tekent Dirk Valkenburg een bijzonder contract met Jonas Witsen (1667-1715). Hij verplicht zich om naar Suriname te gaan om daar vier jaar als boekhouder voor Witsen te werken en als schilder, waarbij hij rond mag reizen ‘om soo de plantagien alle drie naer ’t leven als andere raare vogels en gewassen te kunnen uytschilderen’. Recent onderzoek heeft aangetoond dat hier Witsens plantage Waterlant is geschilderd, die aan de linkeroever van de Surinamerivier lag. Valkenburg heeft de plantage vanaf de overkant van de rivier geschetst, op basis waarvan hij dit schilderij heeft gemaakt. Het grote gebouw in het midden is de suikermolen en het kookhuis, waar de suiker werd gekookt. Achter dit gebouw staan het destilleerhuis en het ‘Negerhuijs’. Het huis rechts, het enige gebouw van steen, is het woonhuis van de plantagedirecteur. Geheel links is nog een sluisje te zien.
Op de rivier vaart een tentkorjaal, waarmee naar Paramaribo en andere plantages gevaren werd. Het schip werd door slaven geroeid, waarbij het aantal slaven iets vertelde over de status van de vervoerde persoon. Hier zal sprake zijn van een opzichter van de plantage. Valkenburg hield het niet de volle vier jaar uit in Suriname. Omdat het klimaat zijn gezondheid aantastte voelde hij zich gedwongen na twee jaar naar Amsterdam terug te keren. ( Tom van der Molen)
Catalogustekst
In februari 1706 tekent de schilder Dirk Valkenburg een contract dat hem voor de komende vier jaar exclusief zal binden aan één opdrachtgever. Hij verplicht zich om het eerste schip naar Suriname te nemen om voor Jonas Witsen (1667-1715) ‘gedurende de gemelde tyt te dienen als boekhouder of schrijver en const-schilder op soodanig een van syn Ed. plantagiën op Zurinaeme daar sijn dienst vereyst zal worden sonder onderscheit.’ Het staat Valkenburg vrij te reizen ‘om soo de plantagien alle drie naer ’t leven als andere raare vogels en gewassen te kunnen uytschilderen’. De eerste twee jaar zal de schilder 500 gulden jaarlijks ontvangen, daarna 600 gulden, met uitzicht op een gratificatie aan het einde van het dienstverband. Naast kost en inwoning ‘in ’t huys van den directeur’ kan hij rekenen op schildersbenodigdheden als doek, penselen, verf en olie. ‘Ook sal hem toegevoegt worden een jongen ten synen diensten, te tracteeren niet als een slaef maer als een kind en over deselve niet hart te syn.’
Afgaande op het contract heeft Dirk Valkenburg dit schilderij zonder twijfel gemaakt voor zijn broodheer. Zoals een groot aantal welgestelde kooplieden had Jonas Witsen belangen in de kolonie Suriname, dat van 1667 tot 1682 een Zeeuwse kolonie was geweest. Na financiële problemen hadden de Staten van Zeeland dit gewest overgedragen aan de West-Indische Compagnie (WIC). Een jaar later droeg de Compagnie het beheer over aan de ‘Sociëteit van Suriname’, waarin de WIC, de stad Amsterdam en de familie van Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck ieder voor éénderde deelnamen. In dat jaar waren er zo’n vijftig suikerplantages in bedrijf. Dertig jaar later waren dat er tweehonderd. Daarnaast waren er ook plantages waar koffie en cacao werd geteeld. In het begin van de 18de eeuw hadden de plantages een hoog rendement, maar de stedelijke economie van Amsterdam profiteerde het meest, dankzij de goedkope aanvoer van ruwe suiker voor de vele tientallen suikerraffinaderijen in de stad. Na de dood van zijn Curaçaose vrouw Elisabeth Basseliers in 1702 was Witsen eigenaar geworden van drie plantages: Surimombo en Palmeniribo aan de rechteroever van de Surinamerivier en het noordelijker gelegen Waterlant aan de linkeroever. Vergelijking met Valkenburgs overgeleverde tekeningen van de plantages en enkele plattegronden leert dat als onderwerp voor het schilderij alleen Waterlant in aanmerking komt.
Vanaf de steiger van de tegenoverliggende plantage Ro-rac heeft de ‘boekhouder en const-schilder’ het uitzicht naar het noordwesten getekend. Van die tekening is helaas slechts het linker gedeelte over. Op de achterzijde is in latere hand ‘1708’ geschreven, wellicht overgenomen toen de complete tekening tot twee of drie delen is verknipt. Toch kan met behulp van een zekere Waterlant-tekening met legenda een aantal gebouwen worden herkend. Vanaf een standpunt haaks op de richting van het schilderij zien we op dat blad de rechter kopgevel van het hoofdgebouw. Het is de suikermolen, gebouwd over het kanaal dat het grote waterrad aandrijft. Onder hetzelfde dak, aan de andere kant, was het ‘kookhuijs’, waar de suiker werd gekookt. Het op de tekening zichtbare destilleer- of ‘dramhuijs’ (4) en ‘Neegerhuijs’ (5) zijn op het schilderij in een bijna rechte lijn achter de molen te zien. Links staat tussen het groen een typische plantage-sluis, rechts van de molen een duiventil. Het stenen huis rechts is het woonhuis van de directeur zijn en daarmee dus ook het logeeradres van Valkenburg. Staande voor de keuken van dit huis maakte hij de zojuist beschreven tekening.
Van de stroomopwaarts varende bootjes op de Surinamerivier valt vooral het zogeheten tentkorjaal met de Nederlandse vlag op. Dergelijke schuiten, geroeid door slaven, werden gebruikt bij bezoek aan buren of voor de reis naar Paramaribo. Het aantal roeiers was afhankelijk van de status van de vervoerde personen; aangezien hier slechts vier roeiers zijn, zal het gaan om een korjaal van een opzichter van de plantage. Links zorgt een eenvoudige tentboot met twee roeiers voor een fraai silhouet tegen het wateroppervlak en rechts vaart een kano vol indianen. De menselijke bedrijvigheid in de vredige voorstelling herinnert de moderne toeschouwer er nog juist aan dat de winsten uit de Surinaamse plantages slechts konden worden behaald over de ruggen van tienduizenden slaven en van hun land verdreven indianen.
Al na twee jaar hield Valkenburg het voor gezien in Suriname, ‘want zyn lighaem die brandende luchtstreek ongewoon zynde, wierd hy, na verloop van twee jaren verblyfs aldaer, elendig lam aen armen en beenen; eer een uitgeteert geraemte dan een welgedaen mensch gelykende. In dien gestalte quam hy te rug, onherkenbaer voor al zyne goede vrienden’, aldus biograaf Van Gool. Hoe het afliep tussen de gelukkig spoedig herstelde schilder en zijn opdrachtgever, is niet bekend. Het contract bevat slechts een clausule over voortijdige beëindiging door kwade opzet, niet in geval van ziekte of heimwee. In de nalatenschap van Witsens kleinzoon bevonden zich in 1790 tien Surinaamse schilderijen van Valkenburg, zes ervan met Paramaribo als onderwerp. Een ervan is herkend als het Feest van Negerslaven, tegenwoordig in het Statens Museum te Kopenhagen. Een Stille plantage uit 1707 werd in 1962 verworven door het Rijksmuseum [SB 6422]. Het stemmige riviergezicht in het AHM, aangekocht in 1973, ontbrak in de veiling. Het is thans het derde Suriname-schilderij dat van Valkenburg bekend is. ( Norbert Middelkoop)
Tentoonstellingstekst
Veel Amsterdammers bezaten één of meerdere plantages in Suriname, gelegen in het noordelijk deel van Zuid-Amerika. Evenals vele andere plantage-eigenaren is Jonas Witsen zelf nooit ter plaatse geweest. Dirk Valkenburg bevond zich van 1706 tot 1708 als schrijver en boekhouder van Witsen in Suriname. Hij had zich per contract verbonden het alledaagse leven en de natuur in beeld te brengen. ( Lodewijk Wagenaar)
Veel Amsterdamse kooplieden in de 18de eeuw bezaten plantages in Suriname, gelegen in het noordelijk deel van Zuid-Amerika. Jonas Witsen was zelf nooit ter plaatse geweest, maar hij kreeg een beeld van West-Indië door prenten en schilderijen. Zo nam hij de schilder Dirk Valkenburg in dienst als schrijver en boekhouder, die zich tevens contractueel verplichtte schilderijen van de natuur en het leven in Suriname te maken.