In 1997 krijgt kunstschilder Herman Gordijn (1932) van het Amsterdams Historisch Museum de opdracht om ‘zijn’ Amsterdam te schilderen, voor een eigentijdse visie op de stad. Het resultaat is een groot drieluik met daarop het Vondelpark, de Dam en een gracht. Geïnspireerd door het onderwerp maakt Gordijn daar nog eens elf schilderijen bij. Geen traditionele stadsgezichten, maar groteske en raadselachtige taferelen, waarbij herinnering, fantasie en werkelijkheid door elkaar heen lopen. Van Baerlestraat is een dreigende voorstelling met een demonachtige figuur, die extatisch ronddanst bij het licht van een brandend tramstel. Ten tijde van de krakersrellen aan het begin van de jaren tachtig woonde Gordijn in de buurt van de plek waar een tram in brand werd gestoken, ter verdediging van een kraakpand dat ontruimd werd. Het beeld van de brandende tram is hem altijd bijgebleven en heeft vanuit Gordijns herinnering zijn weg gevonden naar het schilderij. Als reactie op het stadsgeweld trok Gordijn in 1984 weg uit de hoofdstad, naar het Gelderse Terschuur. ( Sarah Remmerts de Vries)
Tentoonstellingstekst
Het beeld van de brandende tram in de Van Baerlestraat tijdens de kraakrellen van begin jaren tachtig verwerkte Gordijn in zijn serie schilderijen van Amsterdam. Met Leidsestraat uit dezelde serie wil hij laten zien hoe stadsbewoners vervreemd geraakt zijn van hun voedsel. Karkassen hangen niet meer zoals vroeger in de etalages van slagers, maar worden uitgebeend en ingevroren aangevoerd.
Een demonische figuur danst op straat bij het licht van een brandende tram. Zo schildert Herman Gordijn 'zijn' Amsterdam ten tijde van de krakersrellen aan het begin van de jaren ’80. In die tijd woont hij vlak bij het kraakpand de Lucky Luik aan de Jan Luykenstraat, dat in 1982 wordt ontruimd door de politie. De krakers verzetten zich hevig en de situatie wordt grimmig. Gordijn gruwelt van het geweld en vertrekt uit Amsterdam. ( Anneke van de Kieft)