Ter weerszijden van een kleine achthoekige lage tafel met zachtgroen kleed zitten vier zwartgeklede, witgemutste en -gekraagde dames, een ter rechter en drie op een rij ter linkerzijde. Achter de tafel presenteert een dito geklede doch niet met bont gegarneerde vrouw een half rood, half zwart gekleed klein weesmeisje, beide staande naar links. Donker grijsgroen vertrek met twee hooggeplaatste lichtloze glas-in-lood ramen en geopende deur rechts. De dame rechts heeft schrijfgerei naast zich op tafel, doch zit rustend met de dominerende blik op de beschouwer gericht. Koel, stemming licht. Wit-zwart getegelde vloer.
Herkomst
Burgerweeshuis, Regenten-Comptoir; bruikleen van Spirit, 1962
Dit schilderij hangt sinds 1634 in deze kamer. De regentessen hadden de leiding over het meisjeshuis. Zij vergaderden niet in deze kamer, maar in het meisjeshuis: in de regentessenkamer. Mogelijk is het meisje pas gearriveerd en ligt er een kinderboek op tafel, waarin de aangenomen wezen werden geregistreerd. Het geschilderde interieur met de marmeren vloer is denkbeeldig. ( Norbert Middelkoop)
Dit schilderij, dat nog altijd aan de wand hangt waarvoor het is gemaakt, werd in de achttiende eeuw ook door Jan Wagenaar op die plek gezien: ‘In een der Regentessen- stukken, door Jacob Backer gedaan, munten de natuurlykheid en konst, byzonderlyk, uit’ schreef hij in zijn beschrijving van Amsterdam. Mede dankzij een recente restauratie is die uitmuntende natuurlijkheid en kunst weer bijzonder goed te zien. Het licht op het schilderij komt van rechts, wat uitzonderlijk is in het werk van Backer. Het mag daarom aangenomen worden dat Backer rekening hield met de natuurlijke
lichtinval in de regentenkamer, eveneens van rechts. Dankzij de bewaard gebleven betaling van het doek waar Backer de regentessen op
vereeuwigde, weten we dat dit schilderij in 1634 moet zijn voltooid. Op 7 december 1633 werd Anthony Besaer namelijk betaald voor een stuk doek ‘daer de moeders op geschildert sullen worden’, Misschien was de verbouwing van het meisjesweeshuis, de aanleiding voor het groepsportret.
In een fantasieruimte zitten vier dames aan een tafel, de regentessen van het Burgerweeshuis. Dankzij een overgeleverd naambord van deze regentessen zijn de dames van links naar rechts geïdentificeerd als Dieuwertje Bicker (1584-1641), Annetge Backer (1572-1639), Aechje
Oetgens van FIaveren (1566-1639) en Aegen francken (1572-1651). Op tafel staan een inktpot en een schrijfveer en een foliant, misschien het ‘kinderboeck’ waarin de wezen werden geregistreerd. De vrouw achter de tafel die net een weesje binnenbrengt is de binnenmoeder van het
weeshuis. Het weesje heeft het roodzwarte uniform van het weeshuis al aan. Het motief van de binnenkomstvan een kind werd ook door
andere schilders van regentenstukken gebruikt (zie p. 8 en 58). In het Burgerweeshuis werden weeskinderen opgenomen die poorters (officiële
burgers) van de stad waren. Voor andere wezen was er het Aalmoezeniersweeshuis. Backer was een van de eersten die een regentenportret schilderde waarop de personen ten voeten uit zijn afgebeeld. De virtuoze schildertechniek van Backer is goed te zien in de gerimpelde gezichten en handen van de bejaarde regentessen en hun zwarte, met bont afgezette, zwarte jurken. ( Tom van der Molen)
Catalogustekst
Het kind als attribuut in een regentenportret was een novum in de Nederlandse schilderkunst, evenals het portretteren van regenten ten voeten uit. Kort na De Vries gebruikte Jacob Backer beide motieven in zijn groepsportret van de regentessen van het Burgerweeshuis. Evenals zijn vakbroeder was Backer een betrekkelijke nieuwkomer in Amsterdam en zal hij met de opdracht zijn naam hebben gevestigd. Dankzij de gedocumenteerde betaling voor het doek ‘daer de moeders op geschildert sullen worden’ op 7 december 1633, kunnen we de voltooiing van het schilderij veilig dateren in 1634. In een hoge, classicistische zaal zijn de vier regentessen in vergadering bijeen. Op grond van een overgeleverd naambord van de regentessen zijn de dames van links naar rechts geïdentificeerd als Dieuwertje Bicker (1584-1641), Annetge Backer (1572-1639), Aechje Oetgens van Waveren (1566-1639) en Aegen Francken (1572-1651). Hoewel de introductie van een nieuw bewonertje – het kind is reeds in het zwartrode Burgerweestenue gestoken – prominenter in beeld is gebracht dan bij De Vries, blijft de interactie ditmaal beperkt tot het groepje van de weesmoeder en de twee middelste regentessen. De buitenste twee vrouwen kijken nadrukkelijk de toeschouwer aan, waarmee ze andermaal hun even verantwoordelijke als barmhartige werk afficheren.
Het daglicht in de voorstelling komt van rechts, wat uitzonderlijk is in het werk van Backer. Het is echter in overeenstemming met de natuurlijke lichtinval aan de oostelijke wand van de regentenkamer, zodat we mogen aannemen dat het doek inderdaad bestemd is geweest voor de wand waar het nog altijd is te bewonderen. ( Norbert Middelkoop)
Catalogus AHM 1975/'79
Wagenaar doelde stellig op dit stuk in zijn beschrijving van het Burgerweeshuis: "In een der Regentessen-stukken, door Jacob Backer gedaan, munten de natuurlykheid en konst, byzonderlyk, uit".
De namen van de voorgestelden zouden bekend zijn van het oudste bewaarde naambord der regentessen, dat van 1636 dateert (cat. tent. 1952). V.l.n.r. zouden zijn afgebeeld: Dieuwertje Bicker (1584-1641), Annetge Backer (1572-1639), Aechje Oetgens van Waveren (1566-1639) en Aegen Francken (1572-1651) (vgl. Moes). Allen waren weduwen. Achter de tafel de binnenmoeder met een weesmeisje. Vermoedelijk werd het stuk besteld ter gelegenheid van de verbouwing van het meisjesweeshuis in 1634 (cat. tent. 1652).
De volgende post in het kasboek van het weeshuis heeft vermoedelijk betrekking op het door Backer gebruikte doek: "Rapiamus van Uytgeeft, 7 december 1633, betaelt aan Anthony Besaer aen doeck daer de moeders op geschildert sullen worden ... f 20.--" (OBREEN VII, blz. 279, Bauch, blz. 65). Het is een van de eerste regentenstukken waarop de voorgestelden ten voeten uit zijn afgebeeld (Haak, blz. 19). Verder was Backer met dit schilderij wellicht de eerste die een kind als figurant op een regentenstuk introduceerde (Bauch, blz. 65; vgl. echter ons cat. nr. 492). Martin achtte het "een der meest sympathieke regentenstukken" (Martin II, blz. 192). Een natekening naar het schilderij door J. Dilhoff (18e eeuw) bevond zich in de verzameling C. Hofstede de Groot (Bauch). ( Albert Blankert)
Amsterdam Museum, bruikleen van Stichting Het Burgerweeshuis - Rooms Catholiek Jongens Weeshuis