Catalogustekst
Op 15 december 1657 werd het Diaconieweeshuis in gebruik genomen, speciaal bestemd voor weeskinderen, waarvan de ouders geen poorters waren doch wel van Hervormde huize. In het monumentale gebouw op het eiland Vlooyenburgh aan de Amstel konden zij naast onderdak rekenen op onderwijs en medische zorg. Enkele jaren na de inwijding van het gebouw vervaardigde Jan Victors twee schilderijen voor de diaconessenkamer. De doeken zijn door de opschriften in de hoeken verbonden met de zittingsperiode van twaalf diaconessen tussen juni 1659 en juni 1660. De opdracht aan de schilder zal van hen afkomstig zijn geweest maar zelf schitteren de dames door afwezigheid. Hun keus viel namelijk niet op een portret van een vergaderende groep, die goed bestuur of barmhartigheid aan de dag legt, maar op twee scènes waarin de dagelijkse zorg in het tehuis centraal staat. Geloofsoverwegingen zullen hierbij doorslaggevend zijn geweest. Ook in het oeuvre van de godvruchtige Victors nemen de doeken een uitzonderlijke plaats in. Hij is bekend om zijn bijbelse voorstellingen en sobere portretten, die iedere vorm van pronkzucht ontberen. Daarnaast schilderde hij kleinfigurige dorpstaferelen, waarin thema’s als vergankelijkheid, lijden en bedrog centraal staan [SA 8341-8342].
Op het eerste schilderij zien we hoe enkele kinderen hun wezenkleding krijgen aangereikt uit een linnenkast. Zij worden bijgestaan door oudere weesmeisjes en een van de vrouwelijke bedienden, die vanuit haar stoel zorgt dat alles ordelijk verloopt. Rechts worden de nieuwkomertjes aangekleed en verzorgd. Een doorkijkje verschaft een blik in een ziekenvertrek, waar een geneesheer de urine van een bedlegerig weesje bestudeert. Het andere doek brengt ons in de eetzaal van het huis, waar sober geklede weesmeisjes aan lange tafels zitten. Twee van hen scheppen diepe borden pap op uit een enorme ketel. Ernaast staat een schaal met roggebrood. Een toezicht houdende vrouw geeft aan waar nog op eten wordt gewacht. Op de tafels is te zien dat de weesjes samen uit één bord eten. Hetzelfde geldt voor het dunne drieguldensbier dat links uit een vat wordt getapt. Een van de meisjes gaat rond met een kroes, waaruit zij de kleintjes laat drinken. De ‘broodsnyder’ loopt rond om brood uit te delen en op de achtergrond leest een meisje voor uit de bijbel. Aardig is dat enkele weesmeisjes aan tafel zich bewust lijken van onze aanwezigheid door op te kijken. De toeschouwer wordt aldus actief bij de liefdadigheid betrokken, omdat deze de rol van bezoeker van het weeshuis krijgt toebedeeld.
Gezien de lichtinval in de beide voorstellingen ligt het voor de hand dat de doeken bestemd waren om links van de vensters te hangen. Men kan zich afvragen waarom behalve het personeel alleen weesmeisjes en kleine kinderen zijn afgebeeld. Het is aantrekkelijk te speculeren of er oorspronkelijk nog meer schilderijen waren voorzien, waarop de ontbrekende weesjongens andere aspecten van het verblijf in het Diaconieweeshuis zouden verbeelden, zoals kerkgang, onderwijs en ambacht. Men kan zich voorstellen dat de zes diakenen die het weeshuis bestuurden, zich hiermee hadden kunnen profileren op overeenkomstige wijze als de diaconessen. Maar voor zover bekend hebben zij geen opdrachten aan Victors of anderen verstrekt. Vaststaat dat de schilder in 1673 ophield met schilderen, om zich als ziekentrooster bij de Verenigde Oostindische Compagnie geheel te wijden aan liefdadigheid. ( Norbert Middelkoop)
Catalogus AHM 1975/'79
Rechts onder de namen der diaconessen die het schilderij aanboden. ( Albert Blankert)
Tentoonstellingstekst
In 1657 werd aan de Amstel bij de Zwanenburgwal het weeshuis van de Gereformeerde kerk geopend. Door de pestepidemie van 1654-1655 was het aantal wezen in Amsterdam enorm gestegen. Om de kinderen die niet in andere tehuizen terecht konden opvang te bieden, stichtten enkele geloofsgemeenschappen hun eigen weeshuis. Wellicht heeft Victors zijn opdracht gekregen ter gelegenheid van de opening van het Diaconieweeshuis in 1657. Uit een grote legkast wordt kleding verstrekt aan de weesmeisjes: de zwarte lakense kleding ligt opgestapeld. Links kijkt een vrouw toe. Het is waarschijnlijk de Binnenmoeder, verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken in het weeshuis. Opvallend van deze twee schilderijen van Victors is dat niet de bestuurders maar alleen de inwoners van het weeshuis zijn afgebeeld.
Het kleden der wezen in het Diaconieweeshuis, ca. 1657
Jan Victors (1620 - na 1676)
Door de pestepidemie van 1654-1655 was het aantal wezen in Amsterdam enorm gestegen. In 1657 werd daarom aan de Amstel, bij de Zwanenburgwal, het weeshuis van de Gereformeerde kerk geopend. De opening van dit weeshuid stond niet op zichzelf. Om de kinderen die niet in andere tehuizen terecht konden opvang te bieden, stichtten verschillende geloofsgemeenschappen hun eigen weeshuis. Wellicht heeft Victors zijn opdracht gekregen ter gelegenheid van de opening van het Diaconieweeshuis in 1657. Opvallend van deze twee schilderijen van Victors is, dat niet de bestuurders maar alleen de inwoners van het weeshuis zijn afgebeeld. Uit een grote legkast wordt kleding verstrekt aan de weesmeisjes: de zwarte lakense kleding ligt opgestapeld. Links kijkt een vrouw toe. Het is waarschijnlijk de Binnenmoeder, verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken in het weeshuis. Bruikleen Hervormde Diaconie, Amsterdam
Literatuur:
R. Meischke,Amsterdam Burgerweeshuis ('s-Gravenhage 1975) | B. de Ridder, 'De vroegere klederdracht der burgerwezen', in: Ons Amsterdam 17(1965) p. 244-251