opschrift r.o.: J.Kuyper
opschrift verso l o: N 4117
: Lugt 2987: Johan Goll van Franckenstein
stempel verso l o: MF
: Museum Fodor
legaat 1860-12-24
inv.nr. TA 10627 in depot
Op de tekening zijn een man en een vrouw met een kind aan de borst te zien. Zij zijn omringd door tropisch uitziende natuur, met op de achtergrond een beek en een huis. De man lijkt een stok te slijpen en is geheel naakt, de vrouw heeft een rokje aan. Beide hebben patronen in tatoeages of littekens op de armen en schouders.
Jacques Kuyper (1761-1808) werd al vanaf zijn achtste onderwezen in de tekenkunst, door Jan Mattias Cok en Izaak Schmidt. Later, toen hij zich meer wilde gaan toeleggen op de schilderkunst, trad hij in dienst van het atelier van behangselschilder Jurriaan Andriessen, die hem zijn karakteristieke manier van het schilderen van arcadische landschappen leerde. Hij leerde ook boetseren, van Italiaans beeldhouwer Garachi. Ondanks zijn kennis van verschillende kunstvormen, koos hij voor zichzelf uiteindelijk de tekenkunst. Hij koesterde een voorliefde voor het classicisme, maar kon vanwege zijn zwakke gezondheid niet op kunstreis naar Italië. In zijn latere jaren werd hij directeur van de Stadstekenacademie en lid van het Koninklijk Hollands instituut.
Deze tekening maakt deel uit van een set van in totaal vijftig gekleurde illustraties die Jacques Kuyper moet hebben gemaakt voor Martinus Stuarts boekenserie De Mensch zoals zij voorkomt op den bekenden aardbol (zes delen, 1802-1808). In deze boeken zette Stuart verschillende volkeren uiteen, aan de hand van de illustraties van Kuyper, die door L. Portman (1772-na 1828) als gekleurde aquatinten gekopieerd werden. Roeland van Eynden stelt in zijn contemporaine biografie over Kuyper dat diens dood ervoor zorgde dat de serie nooit is voltooid; in de zes bestaande delen worden bijvoorbeeld geen Aziatische of Europese volkeren besproken.
Carel Joseph Fodor had drieëntwintig van de vijftig tekeningen voor De Mensch in zijn bezit. Hieronder vielen negentien van de illustraties van volkeren; de verdere tekeningen zijn bijvoorbeeld vignetten voor op de schutbladen van de verschillende boekdelen. Elk van de etnografische tekeningen bestaat uit een man en een vrouw van het betreffende volk, telkens in een typerende omgeving. Zij zijn herkenbaar door kenmerkende attributen of klederdracht. Frans Grijzenhout en Carel Tuyll van Serooskerken noemen de tekeningen Rousseau-istisch: zij hangen diens ideaal van een harmonie tussen mens en natuur aan, door te laten zien hoe de “goede wilde” in harmonie met de natuur leeft. Deze wijze van weergeven van inheemse volkeren geeft duidelijk weer hoe de achttiende- en negentiende-eeuwse Nederlander keek naar niet-Europeanen; zij worden in zekere zin neergezet als studie-object voor de Europeaan.
De Pelew-eilanders worden besproken in het tweede deel van Martinus’ serie. Het betreft de inwoners van de huidige Republiek Palau, gelegen in Oceanië. In het oud-Engels werden deze eilanden de Pelew Islands genoemd. Stuarts bronvermelding in De mensch toont aan dat hij zich voornamelijk baseerde op de verslagen van de reis die Britse kapitein Henry Wilson (1740-1810) in 1783 had ondernomen naar de Palau-eilanden, die in 1788 werden gepubliceerd door George Keate (1729-1797) – hiervan heeft hij vermoedelijk de Engelse benaming overgenomen.
Op de tekening zijn een man en een vrouw met een kind aan de borst te zien. Zij zijn omringd door tropisch uitziende natuur, met op de achtergrond een beek en een huis. De man lijkt een stok te slijpen en is geheel naakt, de vrouw heeft een rokje aan. Beide hebben patronen in tatoeages of littekens op de armen en schouders. De inwoners van de eilanden worden door Stuart zeer gunstig besproken. Volledig volgens het ideaal van Rousseau stelt hij dat hun harmonie met de natuur ervoor zorgt dat ze een vredelievend, gastvrij en beleefd volk zijn. Over hun uiterlijk weet hij te zeggen dat zij “van eene middelmatige, of wel meer dan middelmaatige Gestalte” zijn. Ze worden beschreven donker van huidskleur en erg gespierd te zijn, en meer krullend dan kroezend haar te hebben. Deze innerlijke en uiterlijke eigenschappen komen volgens Stuart naar voren op de tekening, waarop de figuren “in het genot dier zoete rust, die, buiten den krijg, het deel dezer Menschen is” zijn neergezet. Zowel man als vrouw geniet van het feit dat de vrouw kun kind kan zogen. De man is bezig krijgswerktuigen te vervaardigen, omdat hij “zoo veel dierbaars te beschermen heeft.” Het water op de achtergrond, symboliseert hun harten: de voedingsstof in de droogte. Uitlatingen als deze zijn duidelijk anders dan de manier waarop over bijvoorbeeld de Marokkanen werd geschreven: Stuart had het hoog op van dit volk.
Jacques Kuyper is vanzelfsprekend niet zelf op de Palau-eilanden geweest. In plaats daarvan baseerde hij zijn afbeelding grotendeels op de gedetailleerde beschrijving die Stuart over het uiterlijk van de mensen, de huizen waarin zij woonden en de attributen die met hen geassocieerd werden. De gezichten van zowel man als vrouw nam hij over uit de illustraties in de tekst van Keate: het zijn de gezichten van de koning van de Palau-eilanders, Abba Thulle geheten, en één van zijn vrouwen, Ludee. Hoewel het geen exacte kopieën zijn, is de overeenkomst tussen de prenten en de tekening van Kuypers overduidelijk. Het is opvallend dat Kuyper de beeltenis van koning en koningin koos om te gelden als ‘type’ van dit volk, en dit was dan ook waarschijnlijk bij gebrek aan andere portretten van inwoners.
( Nina Reid)