opschrift voorzijde: 24 dec / gedachte voor een chassinet op oudejaarsavond bij den Hr. Hartsinck / bede aan de Voorzienigheid om nog lang / onze ouders te mogen bezitten
opschrift rechtsboven: MDCCCVII [en] MDCCCVI [met daartussen de tekens van de dierenriem]
signatuur achterzijde: J Andriessen
watermerk: JKoolte
legaat 1890
inv.nr. TA 18257 in depot
Ontwerp voor een transparante decoratie (een chassinet) voor de oudejaarsavond van 1806 ten huize van de familie Hartsinck op Herengracht 338
Herkomst
Legaat van mevrouw S.A. Lopez Suasso-de Bruijn, Amsterdam, 1890.
Op dit dagboekblad heeft Christiaan Andriessen (1775-1846) geen scène uit zijn dagelijks leven weergegeven. In plaats daarvan ontwierp hij een allegorische voorstelling. De tekening is, zoals het opschrift ons vertelt, bedoeld voor ‘Den Heer Hartsinck.’ Hiermee wordt Pieter Cornelis Hartsinck (1756-1809) bedoeld, een rijke Amsterdammer met wie de familie Andriessen bevriend was. Zowel Christiaan als zijn vader Jurriaan Andriessen (1742-1819) ontving opdrachten van de familie, maar vader en zoon werden ook uitgenodigd om hun vakantie te besteden in het buitenhuis dat de Hartsincks hadden in Vogelenzang.
Het opschrift op de tekening luidt “24 dec / gedachte voor een chassinet op oudejaarsavond bij den H. Hartsinck / bede aan de Voorzienigheid om nog lang / onze ouders te mogen bezitten.” Dit is dus een ontwerp voor één van de decoraties in Hartsincks huis op Herengracht 338. Ook Christiaans vader werd ingeschakeld voor deze opdracht – diens ontwerp bevindt zich in het Rijksprentenkabinet. Jurriaans tekening beeldt een andere scène af dan die van Christiaan; kennelijk werkten vader en zoon afzonderlijk aan dezelfde opdracht. De ontwerpen zouden worden uitgevoerd als chassinet: een decoratie waarbij een met lijnolie transparant gemaakte tekening in een houten lijst werd geplaatst, waarna er licht doorheen geschenen kon worden. Ze werden voornamelijk ontworpen voor feestdagen en andere bijzondere gelegenheden; in dit geval oudejaarsavond 1806.
Op het ontwerp van Christiaan is te zien hoe een priesteres een rookoffer brengt aan een standbeeld van een persoon met twee sleutels in de hand, leunend op een scheepsroer. Achter de priesteres zijn een vrouw, twee kinderen en een oude man te zien. De oude man lijkt naar achter te wijzen, naar een kerktoren die op de achtergrond zichtbaar is. Rechtsboven staan de tekens van de dierenriem tussen de jaartallen MDCCCCVI en MDCCCVII; het gaat hier om de jaarwisseling van 1806-1807.
Het onderschrift suggereert dat het standbeeld de “Voorzienigheid” is, waaraan een bede wordt gedaan. Voorzienigheid (Providentia) hoort volgens veel iconografische publicaties echter een scepter vast te houden, waardoor het in eerste instantie onwaarschijnlijk lijkt dat de Voorzienigheid hier is afgebeeld. De figuur heeft echter twee gezichten. Hierdoor zou het standbeeld Janus kunnen voorstellen, de Romeinse god van het begin en het einde, die gewoonlijk met twee gezichten en twee sleutels wordt afgebeeld. Als dit het geval is, duidt het beeld vermoedelijk op het afsluiten van het oude jaar en het begin van het nieuwe: de maand januari leent zijn naam aan Janus, waardoor die een toepasselijk figuur voor deze allegorie van de jaarwisseling zou zijn. Ook deze lezing is echter niet absoluut zeker; Janus heeft traditioneel bijvoorbeeld een baard. Deze figuur heeft dat niet, en er lijkt weinig correlatie tussen het bijschrift en Janus te zijn.
Uit nader onderzoek blijkt dat Janus en de Voorzienigheid volgens een achttiende-eeuwse beschrijving nauw verbonden zijn. Providentia komt van Providenza, de personificatie van voorzichtigheid en voorzorg. Cesare Ripa beschreef haar in zijn Iconología (1603) als “een Vrouwe met twee hoofden, op de maniere als Ianus.” Providenza zou in de ene hand twee sleutels houden en in de andere een scheepsroer. Het roer staat volgens Ripa voor het behoud van het leven; een uiterst toepasselijk attribuut voor een bede aan het lange leven van de ouders. In 1750 schreef dichter Hubert Korneliszoon Poot een kritiek op Ripa’s overzicht, waarin hij uitlegt waarom de beeltenis zo hecht gerelateerd is aan die van Janus: penningen die de beeltenis van Janus droegen, voorzien van twee gezichten en twee sleutels, vaak het bijschrift Providentia droegen. Poot stelt dat deze combinatie van beeld en bijschrift in het verleden verkeerd geïnterpreteerd is, waardoor ook Providentia zelf nu en dan wordt afgebeeld met deze kenmerken (in plaats van haar gebruikelijke scepter). Aan de hand van deze interpretatie lijkt het dus mogelijk dat Andriessen wél een personificatie van de Voorzienigheid heeft getekend, maar een alternatieve iconografie heeft gebruikt. Misschien was hij zich zelfs bewust van het verband tussen Janus en Providentia, aangezien ook Janus goed bij het thema van de oudejaarsavond past.
De locatie van deze tekening is een tijdlang onbekend geweest; I.H. van Eeghen schrijft in 1963 in Amstelodamum dat ze deze nergens heeft kunnen vinden. De tekening bevond zich in de privécollectie van Sophia Adriana Lopez Suasso (1816-1890), een rijke verzamelaarster die bij haar sterven haar gehele collectie naliet aan de stad Amsterdam. In haar collectie bevond zich ook een groot aantal behangsels van Jurriaan Andriessen, oorspronkelijk uit de Nieuwe Doelenstraat 22. Haar brede verzameling werd eerst ondergebracht in het Stedelijk Museum, maar werd in 1963 overgedragen aan het Amsterdams Historisch Museum.
( Nina Reid)