Van deze borduurlap uit 1791 zijn noch de herkomst noch de naam van de borduurster bekend.
Het meisje, dat de initialen CP draagt, heeft haar doek van 35 bij 38 cm gevuld met ruitmotieven, met streng gestileerde anjers en andere bloemen, in verschillende formaten. Ze werkte met fijn garen op zeer los geweven katoen en oefende daarmee de rococosteek. De motiefjes zijn willekeurig verdeeld over de stof. Door de ruiten op elkaar aan te laten sluiten ontstond er een doorlopend motief waarmee schoenen, tasjes, boekomslagen en andere luxe voorwerpen en accessoires konden worden bekleed. Dit handwerk werd door oudere meisjes uitgevoerd, voornamelijk door Franse kostschoolmeisjes, maar ook door andere meisjes die de opdracht daartoe kregen. In Nederland werd deze stijl vooral in de tweede helft van de achttiende eeuw beoefend.