Op 2 november 2004, 's ochtends om half negen, vermoordde moslimfundamentalist Mohammed B. de bekende filmmaker en columnist Theo van Gogh toen hij door de Linnaeusstraat fietste. Het ging om een moord met politieke en religieuze motieven. De moordenaar stak met een mes een brief gericht aan politica Ayaan Hirsi Ali op het lichaam van Van Gogh.
Aanleiding voor de moord was de film Submission, over de onderdrukking van vrouwen in de islam, die Van Gogh samen met Hirsi Ali had gemaakt. Voor B. was Van Gogh een vijand van de islam. Voor veel anderen was Van Gogh, ondanks zijn vaak weinig fijnzinnige taalgebruik, een held van het vrije woord.
De plek van de moord, pal voor het stadsdeelkantoor Oost/Watergraafsmeer, werd bedolven onder briefjes, bloemen, kaarsen en verschillende memorabilia. Diezelfde avond was er op de Dam een lawaaidemonstratie. Burgemeester Job Cohen en wethouder Ahmed Aboutaleb speelden een belangrijke rol bij het beheersen van de spanningen in de stad. Helaas kwam het op diverse plaatsen in de stad en elders in het land toch tot relletjes en brandstichting.
Het Amsterdam Museum heeft in overleg met het stadsdeel Oost-Watergraafsmeer en de familie Van Gogh besloten om een deel van de objecten die achtergelaten zijn op de moordplek op te nemen in de collectie. Het gaat om in totaal achttien objecten, waaronder boeken waarin mensen ter plekke hun gevoelens opschreven, een kaars en een speelgoedaap met een pleister op zijn mond. Later heeft de familie 17 rouwlinten overgedragen aan het museum. Een buurman van Van Gogh uit de Sarphatistraat schonk het museum de typemachine waarop Theo van Gogh zijn eerste polemieken schreef. Graffitikunstenaar Donovan Spaanstra maakte in de dagen na de moord een schildering van Theo van Gogh op een paneel voor een raam van kunstenaarscentrum W 139 in de Warmoesstraat. Ook dit portret is opgenomen in de collectie van het Amsterdam Museum. In het Stadsarchief Amsterdam worden een groot aantal van de rouwbetuigingen van de herdenkingsplek bewaard. ( Annemarie de Wildt)