Metz had vanaf de vroege twintigste eeuw een eigen reclame- en tekenafdeling waar advertenties werden gemaakt en catalogi geproduceerd. Na de Eerste Wereldoorlog verdween de statige damesgestalte uit oudere modecatalogi en maakte plaats voor een jeugdiger type. Halverwege de jaren ’30 was er een opgeruimde, luchtige sfeer te zien in de catalogi. Een zorgeloze stemming van feesten, reizen, winkelen, vakantie en andere genoegens sprak hier uit. De Zomerbruid uit 1937, een catalogus in de vorm van een verhaaltje rond een huwelijk, is hiervan een sprekend voorbeeld.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog ging Metz door met een sterk gereduceerd assortiment. De folder van het voorjaar 1942 geeft een “alles-in-een-garderobe”, waarin met weinig kleding zoveel mogelijk gevarieerd kon worden.
Het economische herstel in de jaren ’50 was zichtbaar in het drukwerk dat omvangrijker, op mooier papier en in kleur werd uitgevoerd en geïllustreerd: nooit de kleding zelf, altijd een sfeersuggestie, een thema. Een verschil met de mode van voor de oorlog is dat de modellen niet meer in catalogi werden afgebeeld. Vanaf ongeveer 1955 werd Metz’ confectie steeds belangrijker. Een nieuwe modelijn werd opgezet: de Josephine collectie. De mode-illustraties hiervoor werden gemaakt naar het type Audrey Hepburn: ultraslanke meisjes met petticoats, of – iets ouder – in een kraagloos mantelpakje met grote knopen en kokerrok. ( Annemarie den Dekker)