opschrift tegen bovenrand doek, in bloemenkrans op middenas: PDZ: initialen borduurster (?)
opschrift links, rechts, onder stadwapen van Amsterdam op middenas: CDR / BDJ: onbekend
opschrift op de levenstrap: TDI / 1767: datering doek
opschrift onderzijde doek, in linker- en rechterhoek: D: onbekend
Deze borduurlap is de drager van tal van klassieke merklapmotieven: van Adam en Eva en de Verspieders van het Heilige Land tot de Nederlandse Maagd in de Hollandse Tuin en een Spinnende Aap. Twee motieven springen eruit. Op de hekjes links en rechts van het grachtenpand op de middenas staan twee figuurtjes. Het figuurtje rechts draagt een weegschaal in haar linker- en een zwaard in haar rechterhand. Zij is Vrouwe Justitia, een Romeinse godin en de personificatie van het recht. Naast deze vaste attributen wordt ze doorgaans geblinddoekt weergegeven. Zo komt ze voor op gebouwen en andere plaatsen waar rechtgesproken wordt. De blinddoek is een symbool van haar onpartijdigheid, voor rechtspraak zonder aanziens des persoons. Het zijn de feiten en daden die beoordeeld en veroordeeld worden. De weegschaal weegt de bewijzen en de getuigenissen in het voordeel of in het nadeel van de veroordeelde. Het zwaard is het symbool van de macht en staat voor het vonnis dat wordt uitgesproken. Het figuurtje links heeft een anker in haar hand. Dat anker maakt deel uit van de drie Goddelijk deugden: geloof, hoop en liefde. Het anker staat symbool voor de hoop, wat het figuurtje op het hek de personificatie van deze goddelijke deugd maakt. Iets lager op de middenas heeft de borduurster een levenstrap uitgewerkt. Op de levens- of ouderdomstrap worden de levensfasen van de mens in verschillende aantallen en in verschillende vormen afgebeeld, variërend van boorling tot honderdjarige waarbij bij de vijftigjarige de omslag plaatsvindt. Het motief verbeeldt de opgang en de neergang van het leven. Het is een memento mori, mens gedenk te sterven. Het aantal treden en daarmee verbonden levensfasen kan verschillen. Oorspronkelijk waren het er drie, jongeling, man en grijsaard. Het meest gebruikelijk zijn de tien kroonjaren van kind in looprek tot liggend figuurtje in een doodskist. Soms zijn het er elf, het geboortejaar meegerekend. Er zijn mannelijke en vrouwelijke versies van de trap. In de prentkunst worden er versjes aan toegevoegd en krijgen de figuurtjes attributen in handen die daarbij aansluiten. Op deze borduurlap zijn de fasen van het leven als negen vrijwel identieke mannetjes met hoedje weergegeven. Alleen de kleuren verschillen. Wat deze levenstrap bijzonder maakt is dat het de vroegst gedateerde in Nederland is.
De borduurster van deze doek is niet bekend. Vermoedelijk is zij de draagster van de intialen op de levenstrap: TDI en zijn de initialen CDR en BDI, die van haar moeder en vader. Wie er bedoeld wordt met PdZ is eveneens niet bekend. Het is een voor de borduurster belangrijke persoon, immers de initialen worden in een gekroonde door twee engelen gedragen krans gepresenteerd. Het stadwapen van Amsterdam wijst mogelijk op de herkomst van de doek. Het jonge meisje werkte haar doek, die 48,5 bij 49,5 cm meet, uit in kruissteek en kastjessteek en koos voor zijden garen op fijngeweven linnen. Omdat garens veelal met de hand geverfd werden en sommige pigmenten niet kleurvast waren, konden de donkere tinten gaan bloeden. Op deze doek zijn dat voornamelijk de zwarte garens. De achterzijde van de doek verraadt dat aan- en afhechten niet het sterkste punt van het jonge meisje waren.
(Suzette van 't Hof)