Herenvest met voorpanden van crèmekleurige zijde in satijnbinding en een achterzijde van crèmekleurig katoenen flanel. Mouwloos model met ronde hals, zonder boord. De voorpanden zijn op taillehoogte schuin weggesneden. De voorzijde is geborduurd met een strooimotief van bloemen. Onder de steekzakken een borduurwerk van een tuin met een standbeeld en diverse bloemen, waaronder rozen, narcissen, viooltjes, tulpen en krokussen. Sluiting middenvoor met negen zijde overtrokken knopen met borduurwerk. Op de rug zijn er sporen van strikbanden: één bandje is nog aanwezig. Bij de hals was een scheur maar is in het verleden gemaakt.
Herkomst
Sophia Augustina Stichting, Amsterdam; herkomst en datum van verwerving onbekend
Het vest, vestje of gilet was lange tijd een vast onderdeel van het klassieke mannenpak.
Nu wordt het vooral gedragen bij feestelijke en formele kleding, zoals het rokkostuum.
Bovendien werkt het als prima camouflagemiddel tegen een buikje.
Het vest kent een lange traditie. Sinds het begin van de 17de eeuw namen Nederlandse en Engelse handels- en ontdekkingsreizigers kleding mee terug van hun reizen naar het Midden-Oosten.
De vroege vesten zijn tot het begin van de 18de eeuw vooral variaties op het Perzische vest, met lange mouwen en tot op de knie. Daarna werd het vest mouwloos en gemaakt van kostbare materialen zoals zijde, geborduurd met zilver- en gouddraad. Ook de knopen waren rijkelijk versierd en soms kostbaarder dan het hele vest. Het weerspiegelde de status van de drager. De achterkant van het vest, dat schuil ging onder de jas, werd vaak van een minder duur materiaal, zoals linnen, gemaakt.
Moeten alle knoopjes dicht? In de 18de eeuw bleven de middelste of bovenste knopen open om te pronken met het kostbare kant aan het hemd.
Nu hoort alleen het onderste knoopje open. Het gerucht gaat dat dit stamt uit de tijd van de Engelse koning Edward VII, aan het begin van de 20ste eeuw. Hij was te dik geworden en zijn gevolg liet vervolgens beleefd ook het onderste knoopje open. ( Annemarie den Dekker)
Een herenkostuum bestond aan het eind van de 18de eeuw uit een rokjas, een kniebroek en een lang vest (kamizool). De jas had weinig knopen, waardoor het luxueus uitgevoerde vest – als een statussymbool - goed zichtbaar was. Het zijdeborduursel van dit vest is uitgevoerd in pasteltinten en toont een strooimotief van bloempjes; langs de randen en op de zakkleppen zijn weer andere bloem- en bladvormen te zien. Daarnaast is langs de onderrand tweemaal een vrouwenfiguur afgebeeld, mogelijk Flora, de godin van de bloemen en het voorjaar. ( Bert Vreeken)