Van eck kocht dit spuitje in 1936 van een lid van de familie Brants, die evenals hijzelf tot de nakomelingschap van Jan van der Heyden behoorde; het model bevond zich toen reeds geruime tijd in bruikleen in het Rijksmuseum te Amsterdam (schrijven A.C. van Eck aan Regteren Altena 27-12-1936). Van Eck vond dit model het eerst vermeld in de boedel van Jacob Brants (1772-1827), kleinzoon van Sara van der Heyden, als 'een model van een slangbrandsuit met toebehoren'. Het is daarna van hand tot hand te volgen. Hij verondersteld dat het in 1677 voor het verkrijgen van octrooi en later voor demonstratie heeft gediend. De wielen zijn volgens hem op zijn vroegst van 1699 (van Eck aan Regteren Altena 1-3-1937). Vergelijk ook de inzending van L.R. Brants aan de Historische tentoonstelling te Amsterdam 1876 no's 629-636; op de no's 631 en 632 na, die wellicht in de loop der jaren zijn zoekgeraakt, zijn deze no's alle in de huidige bruikleen aanwijsbaar.
Dit model is afkomstig van afstammelingen van Jan van der Heijden (1637–1712), de uitvinder van de verbeterde brandspuit. Er is wel eens gedacht dat dit model gemaakt is in verband met de aanvraag voor het octrooi in 1677. Ook zou het als demonstratie-model hebben gediend voor aanstaande klanten. De VOC was sinds 1678 afnemer van brandspuiten voor gebruik op de werf en op de schepen. De zuig-drukpompen, in combinatie met de drukketel, in het model uitgevoerd van glas, zorgden voor een ononderbroken straal uit de brandspuit.