Aan het eind van de negentiende eeuw raakt Amsterdam steeds voller. Arbeidersfamilies moeten vertoeven in vochtige kelders en kleine krotten in achteraf steegjes, waar de levensstandaard laag is. De Zwartebijlsteeg is destijds zo'n steegje, gelegen aan de voet van de Ronde Lutherse Kerk. Op het schilderij van Jan Gerard Smits kijkt men uit op de achterkant van het steegje Groot Hemelrijk. Twee vrouwen staan op straat met elkaar te praten. Links van hen loopt een man voorbij, die iets zwaars lijkt te sjouwen. Bij verschillende ramen in de pandjes aan de rechterzijde hangt schone was te drogen in het zonlicht. Het is voor ons tegenwoordig moeilijk voor te stellen dat er meerdere grote arbeidersgezinnen op één verdieping van zo'n pand konden wonen. Met het aanpakken van de verkrotting zijn de steegjes rond 1930 gesloopt en de bijzondere namen uit het straatbeeld verdwenen. ( Sarah Remmerts de Vries)