In de textielcollectie van het museum tekenen een moeder en haar twee dochters Jaantje en Mientje, samen voor negen doeken. De schenking bevat eveneens een aantal foto’s van haar meisjes in weeshuiskostuum.
Adriana Lissina Kolder, luisterend naar de roepnaam Jaantje, wordt op 9 december 1895 in Amsterdam geboren als dochter van diamantslijper Barend Hendrik Kolder (1870-1905) en Adriana Lissina Samshuysen (1871-1902). Een half jaar na het huwelijk van haar ouders op 7 maart 1895. Ruim anderhalf jaar later wordt Wilhelmina Florentina geboren (juli 1897). De rij wordt gesloten door broertje Barend Hendrik. Hij ziet op 21 februari 1901 het levenslicht. In 1902, op veel te jonge leeftijd wordt hun moeder door ‘de tering’ (tuberculose) getroffen. Ze overleeft het niet. Barend blijft nog een aantal jaren voor zijn kinderen zorgen, totdat ook bij hem het noodlot toeslaat. Hij overlijdt op 13 februari 1905, eveneens aan tuberculose. De kleintjes worden op 30 maart 1905 opgenomen in het Weeshuis van de Nederduitsch Hervormde Diaconie. Een aantal jaren later moeten de meisjes ook hun broertje afstaan. Hij overlijdt op 9 maart 1910 in het weeshuis, een paar weken voor zijn negende verjaardag. Jaantje en Mientje zijn nu op elkaar aangewezen. Samen ontvangen ze handwerkonderwijs in het weeshuis. Elk laten ze vier doeken na. Drie van de vier doeken lijken sterk op elkaar. Hoogstwaarschijnlijk hebben de meisjes, door het geringe leeftijdsverschil, dezelfde handwerkjuffrouw gehad. Hoe het Adriana verder vergaat in haar leven is niet bekend. Na wat omzwervingen, binnen en buiten de stad, overlijdt ze op 13 september 1988 in Amsterdam.
Voor deze doek heeft Adriana hetzelfde patroon gebruik als zus Wilhelmina voor haar stoplap. Beide doeken hebben hetzelfde formaat van 35 bij 35 cm. De meisjes openen hun werk met twee regels van samen 26 kleine doorstopjes, waar verschillende motiefjes in uitgewerkt zijn. In de bovenste regel is ruimte uitgespaard voor hun naam. Daaronder volgen vier langgerekte doorstopjes. Het resterende deel van de doek is verdeeld in drie rijen van vier kruisstoppen. Ook hier ontstaan patroontjes in de kruisarmen. De strookjes en de kruisstoppen worden gescheiden door twee vlinderstoppen met daartussen een winkelhaakstop.
Adriana kiest voor groen en donkerrood garen; Wilhelmina gebruikt fellere kleuren. Zij kiest voor fuchsia en oranje. Deze ongebruikelijke kleurencombinatie komt ook terug op Wilhelmina’s stekenlap (7162.5). Een kwestie van smaak, maar mogelijk zeg het ook iets over het karakter van de meisjes? De beide doeken zijn vrijwel identiek. De winkelhaakstoppen zijn spiegelbeeldig ten opzichte van elkaar uitgewerkt. Een kruisvormige randstop, die tussen de twaalf kruisstoppen verwerkt is, is bij Adriana rechts tussen de tweede en derde rij toegepast, bij Wilhelmina links, tussen de eerste en de tweede rij.
(Suzette van 't Hof)