Witte doopjurk van zeer fijn batist, achter geheel geopend en bij de hals en het middel gesloten door bandjes. Het korte mouwloze lijfje heeft twee ingerimpelde, geborduurde, uitgeschulpte volant op de schouders. Voor een naar onderen in punt toelopend geborduurd voorpand, afgezet met uitgeschulpte loshagende stroken, die achter eindigen in rond kraagje. Langs het middel een opgestikte, geborduurde ceintuur met doorlopende bladranken motiefjes, die achter eindigt in twee effen slipjes en daar worden dicht gestrikt. De rok is aangerimpeld tegen de taille en met zeer brede effen onderzoom. Vanaf het midden vóór een puntvormig naar onderen in gebogen lijn, breder uitlopende versiering van assymetrische, naturalistische bloemranken en voluten, die zich voortzet in smalle rand langs onderzoom en beide achterpandjes. Het borduursel is uitgevoerd in Frans borduursel (au plumetis) en jour.
Geborduurd voorpand. Mouwen ontbreken, zijn eruit gehaald. Bijzondere doopjurk, met doorlopend borduursel. Brede zoom hoort nog bij jaren 1830.
Bijbehorende onderjurk: wit katoenen onderjurkje, vierkante hals en rechte, korte mouwtjes. Langs achter split bij hals en middel gesloten door keper bandjes. De lange rok is dicht aangerimpeld tegen lijfje. 3 opnaaisels boven even brede onderzoom. Rondom hals en mouwtjes afgezet met eenvoudig, geschulpte randje van engels borduursel, waar langs een dik geborduurde randje van takjes motiefjes.
Lastig te zeggen of de onderjurk bijpassend is, lijfje is fractie langer dan bij de doopjurk. Wel in dezelfde tijd gemaakt, en waarschijnlijk wel bij de doopjurk gebruikt. Bijzondere onderjurk.
Het merendeel van de ongeveer veertig doopjurkjes uit de verzameling van het Amsterdams Historisch Museum dateert uit de negentiende eeuw. Lange, witte doopjurkjes verschijnen voor het eerst in Engeland in de late zeventiende eeuw. In Nederland droeg een dopeling toen nog wikkelkleding met een los doopkleed. Pas in het laatste kwart van de achttiende eeuw is de gewoonte overgenomen om baby's in los vallende jurkjes te kleden. In vorm en decoratie van de doopjurk is de invloed van vrouwenmode herkenbaar, zoals de hoogte van de taillenaad en de vorm van het lijfje. De negentiende-eeuwse doopjurkjes zijn overwegend van katoen.
Het was gebruikelijk dat meerdere kinderen uit een familie in dezelfde jurk werden gedoopt. Zonodig werd de jurk aan de mode aangepast en vermaakt. Een voorbeeld hiervan is de doopjurk links vooraan op de foto. Het is een samengesteld stuk, waarvan het lijfje dateert uit circa 1850-´60 en de rok is gemaakt uit een modieuze sjaal uit de Empireperiode, circa 1810. Beide onderdelen zijn rond 1900 samengevoegd.
De meeste doopjurkjes zijn via schenkingen uit particulier bezit in het museum terecht gekomen. De collectie bevat doopjurken van bekende - zoals de schilder Carel Willink (1900-1983) - en minder bekende Amsterdammers. Op de foto zit dopeling Carl August (1900-1976) bij zijn moeder Carolina Helena Munier (1870-1938). Carl was de oudste uit een gezin van vier en is op 13 januari 1901 in de Lutherse Kerk te Amsterdam gedoopt. Zijn doopjurk is door een tante gemaakt. Carl's dochter heeft de doopjurk aan het museum geschonken. ( Annemarie den Dekker)
Amsterdam Museum
Onderzoek naar en fotografie van de 18e- en 19e-eeuwse kostuums van het Amsterdam Museum zijn mede mogelijk gemaakt door financiële steun van het Barbas- Van der Klaauw Fonds, het Netty van Doorn Fonds en het Prins Bernhard Cultuurfonds