Wijd uitlopende lange rok, geplooid gezet aan brede tailleband van 6 cm. Archterkant van rok eindigt in lange seep. Gehele rok heeft meegestikte tegenvoering van zijden organza. Losse voering is van witte voeringsatijn, vastgezet in tailleband met zes lussen en enkele lagen zeer sterk gerimpelde nylon tule, die in lagen aan tailleband is gezet waardoor juiste silhouet ontstaat.
Origin
Deze bruidstoilet is gemaakt door Ans Bolk en gedragen tijdens een modeshow op 2 oktober 1994, in de balzaal van Artémis in Amsterdam. Van deze show zijn videobeelden beschikbaar.
In het tijdschrift 'Trouwen' staat een foto van deze japon, gefotografeerd door Rachèl O'Connell. Sylvia Dudok van Heel (overleden 2002) heeft ook haar japon gefotografeerd.
De japon is veel als pasmodel gebruikt, maar alleen gedragen tijdens bovenstaande modeshow. Het is een erg arbeidsintensieve japon. De jurk in zijn geheel is niet door klanten gevraagd. Het lijfje is wel een keer gemaakt (is helemaal doorgestikt). Ook het jasje is een keer gemaakt voor een klant.
Soms werken pasmodellen tegen haar werkwijze in: wanneer klanten het rijtje met japonnen zien, blokkeert dit de creativiteit. Men kan dan het idee krijgen dat er niet of weinig ruimte zou zijn voor eigen ideeën, terwijl het tegendeel waar is.
Haar inspiratie haalt ze vooral uit het theater, historische kostuums.
In haar japonnen is een historische lijn te zien.
De japon is met Organza bewerkt. Haar onderrokken worden opgebouwd uit tule, omdat dat lichter materiaal is.
De rok van deze japon is qua draperie niet historisch, heel zacht en natuurlijk, in tegenstelling tot het stijve en strakke korset. De japon is niet beïnvloed door het theater, maar vooral historisch bepaald. De zijde is geïmporteerd uit China door een Australisch winkeltje, dit was maar één lap, dus daardoor ook maar eenmalig.
Ans streef erg naar verfijning.
In december 2000 heeft ze haar laatste japon gemaakt, als afsluiting van haar werk.
Onderzoek naar en fotografie van de 20e en 21e-eeuwse kostuums van het Amsterdam Museum zijn mede mogelijk gemaakt door financiële steun van het Barbas- Van der Klaauw Fonds en het Prins Bernhard Cultuurfonds.