Het voorlopig bewind had de Staten-Generaal als staatslichaam intact gelaten, om geleidelijk aan en zonder verwarring te stichten het nieuwe staatsbestuur tot stand te brengen. De unitarissen die voorstanders waren van de samensmelting der provincies in één staat, hadden echter met de heftigste democraten in iedere stad of dorp van enig belang clubs opgericht. Deze bewerkten dat een Nationale Vergadering werd bijeengeroepen. Daarvoor werden in grondvergaderingen kiesmannen gekozen, die 126 vertegenwoordigers afvaardigden om een constitutie op te stellen. Op 1 maart 1796 werd de Nationale Vergadering door haar voorzitter Pieter Paulus met een van welsprekendheid getuigende rede geopend. Hij verklaarde dat de omwenteling had gezegevierd. Paulus stelde dat het hoofddoel der vergadering de verwerving van de eenheid was naar welke de Republiek twee eeuwen tevergeefs had gestreefd. Deze rede was de zwanenzang van deze vooral in het zeewezen ervaren staatsman. Twee weken later overleed hij, nauwelijks veertig jaar oud. ( Dedalo G. Carasso)