signatuur/datering linksonder: J.M.Quinkhard pinxit 1759.aetatis 71
opschrift links, op brief: Hendrik Goris
opschrift links, op boek: WEDUWENHOF
opschrift op boeken op de voorgrond: Resolutie Boek van de HUISZITTENSCHOOL EN Oude Zijde. Dl. 1 en 2.
opschrift op het kussen: ..Z HUISZITTEN
overdracht
inv.nr. SA 987 in depot
Van de zes regenten, gepruikt en in donkere kleding, zijn er vier aan een tafel met afhangend kleed gezeten; twee staan achter de tafel. De rechter zittende figuur houdt een boek vast met het opschrift "Weduwenhof"; op een tabouret op de voorgrond een kussen, waarop het Amsterdamse wapen en de naam van de instelling; op dit kussen een boek, waarop eveneens de naam van de instelling, benevens de namen van de afgebeelde personen. Geheel links is de binnenvader uitgebeeld. Hij heeft een document in de hand, waarop het stadswapen en zijn naam. Op de achtergrond symbolische voorstelling van de chariteit: gebaarde man met buidel bij een kist, wiens hand wordt vastgehouden door halfopgerichte jonge vrouw met kindje; verder twee putti.
Origin
Oudezijds Huiszittenhuis, Regentenkamer; overgebracht naar het Nieuwezijds Huiszittenhuis, Prinsengracht; van daar overgebracht naar het Werkhuis, 1873; in 1912 van het Werkhuis naar het Gebouw voor Maatschappelijke Steun in de Reguliersdwarsstraat; in 1938 naar het museum (daar nog in 1942, aldus Oldewelt); nadien bruikleen aan Rijksmuseum
Opschriften op de papieren en boeken die de voorgestelden in de hand houden of waar zij met de hand op steunen, van links naar rechts respectievelijk: links op brief: "Hendrik Goris"; op boek: "WEDUWENHOF". Op de boeken op de voorgrond: "Resolutie Boek van de HUISZITTENSCHOOL EN Oude Zijde. Dl. 1 en 2." Op het kussen: "..Z HUISZITTEN". Stond tot 1938 abusievelijk op naam van T. Regters.
Het schilderij is één van de weinige regentenstukken waarvan omtrent de "planning" en het ontstaan uitvoerige informatie bewaard is gebleven. De betreffende passages in het notulenboek der regenten werden gepubliceerd door Oldewelt, wiens tekst en commentaar ik letterlijk overneem: "Dat in consideratie dit godshuis van tijd tot tijd is georneert met diverse schilderstukken houdende de portraitten van verscheidene der regenten in der tijd geschildert door treffelijke en zeer beroemde meesters en sulx tot geen geringe cieraat van het huis en teffens aangename memorie bij de posteriteit, het ook meermalen, maar wel bijzonder in den jare 1756, in overweeging was genomen bij de heeren Willinck, van Beaumont, Guillot en Van der Goot omme zich mede te doen portraitteren en wel ten hunnen privée kosten en dus het te formeeren stuk aan dit godshuis te vereeren. Maar dat daartegens in bedenking was gekomen dat in het jongste stuk (geschildert door der vermaarden Troost in den jare 1740) (d.w.z. ons cat.nr. 439) reeds waren de twee oudste der in 1756 regerende leeden, de heren van der Lip en Wiltens en er derhalven geen ander stuk dan maar van vier regenten voor als nog konde werden gemaakt, daar het nogtans voegsamer voorkwam dat een college twelk altoos uit ses leden geformeert werd zig ook in dat gewoon en volleedig getal laate verbeelden of schilderen, edog dat deze bedenking was opgeheven en weggenomen door overleg en voorneemen omme in de geprojecteerde schilderije plaats open te laten voor nog twee leeden door den tijd in te komen die verkiesen mogten zich mede daarinne te doen schilderen. Dat evenwel ook tegens dese precautie eene andere zwarigheyd, welkers sublevement niet minder noodsakelijk was, stont te orieeren door den tijd n.l. dat gelijk het verloop van veele jaren, bij faute van distincte denotatie, noodwendig gepaart gaat met de vergetelheid of onseekere gissing het alzoo ook zoude toegaan met de precise wetenschap wie geschildert waren in dit stuk om redenen dat sulx nopens aloude stukken niet anders te weeten is dan uit een vergelijking van het schilderjaar met de naamlijsten der regenten en juist dit de nakomelingschap zoude moeten brengen in een onsekere twijfeling vermits deselve de heren van der Lip en Wiltens wel zal vinden te zijn geweest regenten in 1758, maar des niet te min zig zoude vergissen indien daaruit wilde opmaken dat de beeldtenissen van die twee heeren in dit stuk zouden moeten werden gezogt. Dog is ook dit geprevenieert en vervangen door aan het uitvindingsvol zijnde penceel over te laten om te formeren een omslag van een boek en hetselve te plaatsen op een stoel met de superscriptie van de namen der regenten in dit stuk geschildert".
Inderdaad hebben de genoemde heren zich in 1756 met de binnenvader Hendrik Cors laten schilderen. In het daaropvolgende jaar werd Guillot als regent opgevolgd door Van der Meulen, die zich eveneens deed portretteren. Er bleef toen nog een plaats open voor de opvolger van de in mei 1756 overleden Van der Lip. Regenten schreven toen in hun notulenboek: "Dat nu dan alle het voorsz. onlangs is gebragt tot die volkomenheyd dat het voornoemde stuk ten algemeenen genoegen door het accuraat en teffens uitvoerig penceel van den alom vermaarden Jan Maurits Quinkhart is geacheveert en geplaatst in de ordinaire vergaderkamer tegen over de deur als zijnde studieuselijk op zoodanig daglicht geschildert."
De kosten bedroegen f 500,-- voor de schilder en f 50,-- voor de lijst en voor de verplaatsing van het vorige oude stuk, dat naar de zaal werd overgebracht en tegenover de ramen werd opgehangen. In de loop van het volgende jaar (1759) liet eindelijk Grommé als opvolger van Van der Lip zijn portret door Quinkhard op de nog opengebleven plaats schilderen tegen betaling van f 100,-- plus f 10,-- voor de lijst."
Wagenaar vermeldt het schilderij aldus: "in 't jaar 1759, door Jan Maurits Quinkhard, geschilderd, en vertoont de Regenten Jan Willink Meures, Mr. Jan Jacob van Beaumont, Jacob Guillot, Gysbert van der Goot, Willem van der Meulen en Abraham Grommé". Zij waren regent respectievelijk vanaf 1742, 1746, 1747, 1747, 1756 en 1759 (zie: WAGENAAR II, blz. 266). Het schilderij komt ook voor op een in 1787 opgemaakte lijst van schilderijen in het tehuis (Oldewelt, blz. 18).
Het is het laatste van de tien groepsportretten die van Quinkhards hand bewaard zijn (Haak).
Het in de achtergrond afgebeelde schilderij, dat het "Penningske der weduwe" voorstelt (Luc. 2: 1-4) lijkt mij een afbeelding van een thans niet meer bekend werk van Jacob de Wit (1695-1754). ( Albert Blankert)