Exhibition text
Op Koppertjesmaandag, de eerste maandag na Driekoningen, mochten de lepralijders een optocht houden om te collecteren. Omdat lepra een besmettelijke ziekte was verbleven de leprozen de rest van het jaar in het Leprozenhuis buiten de stad. De Dam, met links het Oude Stadhuis, vormt het decor van de optocht. De leprozen, die veelal invalide waren, zitten in sleden die door paarden worden voortgetrokken over de Dam. In hun hand hebben ze een lazarusklep, waarmee ze klepperend waarschuwen voor hun aanwezigheid. De ton op iedere slee, is bedoeld voor het geld dat zij ophalen. Koppertjesmaandag werd misschien zo genoemd naar coppen, het woord voor smullen. Het was voor de Amsterdammers vooral een dag van vermaak met veel eten en drank. Volgens de stadsregering eindigde de feestelijkheden te vaak in ongeregeldheden. Zij besloten in 1604 de dag af te schaffen. In 1633 lieten de regenten van het Leprozenhuis dit schilderij vervaardigen ter nagedachtenis aan deze dag.
Elk jaar trok in Amsterdam op de eerste maandag na Driekoningen een stoet door de Oude Zijde van de stad en de dag erna door de Nieuwe Zijde. het waren leprozen uit het juist buiten de stad gelegen Leprozenhuis die op die dag mochten collecteren. Deze dag, Koppertjesmaandag genoemd, werd door de stadsregering afgeschaft in 1604, wegens een te grote toeloop en daaruit voortkomende onregelmatigheden tijdens de optocht. Van Nieulandt beeldde in 1633 een dus ook voor hem historische situatie af in een groots uitzicht. De Dam, met links het Oude Stadhuis, vormt het decor van de optocht. De leprozen zitten in sleden, die door paarden worden voortgetrokken over de Dam. In hun hand hebben ze een Lazarusklep, waarmee ze klepperend de aandacht op zich vestigen. De ton is bedoeld voor de aalmoezen. De trommelaar voert de stoet aan. De leprozen hebben flink wat publiek maar desondanks gaat het gewone leven op de Dam ook door. Een kwakzalver verkoopt rechts zijn waren en voor hem loopt een stoet heren van het Dolhuis die reclame maken voor een aanstaande loterij. Rond de Waag en het begin van de haven aan het Damrak wemelt het van de handelsactiviteit. De tocht zorgt in de interpretatie van Van Nieulandt nauwelijks voor een onderbreking van de normale gang
van zaken. Het is eerder één van de vele attracties op een maandag in januari. ( Tom van der Molen)
Catalogue text
In dit grandioze stadsgezicht uit 1633 vormt de Dam het vanzelfsprekende decor voor een gebeurtenis uit het verleden: de leprozenommegang op Koppertjesmaandag. Deze optocht vond plaats op de eerste maandag na Driekoningen (6 januari). Vanouds een feestdag voor de gilden om het nieuwe jaar in te luiden, was die in Amsterdam verbonden met de ommegang van de leprozen. Op die dag mochten zij hun tehuis verlaten om te collecteren langs de Oude Zijde, de erop volgende dinsdag langs de Nieuwe Zijde. Wegens een te grote toeloop en de ermee gepaard gaande ongeregeldheden werd de jaarlijkse ommegang door de stadsregering in 1604 afgeschaft.
Van Nieulandt bracht het moment in beeld waarop de stoet over de Dam trekt. Ten opzichte van de werkelijkheid heeft hij de westelijke en de noordelijke gevelwanden van het drukbevolkte plein zijn enigszins opengeklapt. Aan de rechter zijde wordt de blik over het Damrak naar het noorden grotendeels gevuld door de aangemeerde zeilscheepjes. De stoet komt juist vanaf het Damrak, achter de Waag langs, de Dam op. De bewoners van het tehuis – steeds een vrouw, een man en een kind – zitten in door paarden voortgetrokken heksleden, en vestigen de aandacht op zich door te klepperen met hun Lazarusklep. De ton in iedere slee is bestemd voor de aalmoezen die ze ophalen. Andere bewoners begeven zich te voet tussen de mensen, steeds te herkennen aan hun ronde hoed met een wit koord. Een trommelaar links op de voorgrond geeft het begin van de stoet aan. Achter hem loopt de blazoendrager van het houtzagersgilde met de “janneman”, waarin tussen het lover een houtzagend poppetje door een mechaniekje wordt aangedreven terwijl andere figuurtjes dansen. Links en rechts van hem halen de binnenmoeders van het Leprozenhuis aalmoezen op.
Een flinke menigte is op de been om de optocht gade te slaan. Toch gaat ook het gewone leven verder. Links bij het stadhuis wordt een dief opgebracht, voorafgegaan door de schout. Bij de Waag wemelt het van kooplieden, trekpaarden en te wegen goederen. Van de neringdoenden midden op het plein heeft de vrouw met pluimvee en gepekelde waren juist een klant. De rattenvanger wacht nog op klandizie voor zijn kruid, evenals het vrouwtje temidden van haar tonnetjes. De verkoper van muizenvallen en houten gereedschap prijst luidkeels zijn koopwaar aan en rechts presenteert een kwakzalver zijn kunsten. Hij toont behalve zijn eigen staatsieportret de bewijzen van zijn vakmanschap: diploma’s, blaasstenen en afbeeldingen van tevreden klanten. Dichter naar ons toe is een kleine optocht gaande die herinnert aan Coignets Dolhuisloterij Een groepje mannen, in vergelijkbare kostuums als de lieden op dat schilderij en voorafgegaan door een trommelaar, toont een banier met daarop een afbeelding van enkele krankzinnigen. Daaronder een overzicht van de te winnen prijzen en de proclamatie van de loterij. Deze promotiecampagne ging vooraf aan de loterij in augustus 1592, dus lang voor de laatste optocht der leprozen. Of we daarmee het gesuggereerde tijdstip van de voorstelling moeten stellen op maandag 13 januari 1592, is de vraag. De weergegeven situatie is in ieder geval te dateren tussen ca. 1590 en 1604. Voor de gelegenheid is de stadhuistoren weer getooid met de in 1615 afgebroken spits.
Van Nieulandt, specialist op het gebied van dichtbevolkte historiestukken, heeft het merendeel van de figuren uitgedost in voor zijn tijd ouderwetse kostuums. Zijn opdrachtgevers in het Leprozenhuis kregen waarschijnlijk precies wat hun voor ogen stond: een retrospectief gezicht op de Dam, gedurende de Koppertjesmaandag-optocht van weleer, met mogelijk daarin hun eigen portretten verwerkt. Van de goed geklede heren op de voorgrond kijken er opvallend veel nadrukkelijk naar de toeschouwer en sommigen hebben persoonlijke trekken. Op de banderol die de twee engeltjes ophouden: ‘Jaarlykse Ommeganck der Leproozen op Coppertiesmaandag Opgehouden in ’t Jaar 1604’ wordt dan ook niet vermeld dat het hier de allerlaatste optocht betreft, slechts dat deze in 1604 voor het laatst plaatsvond. Gezien de sterk afwijkende stijl waarin de engeltjes zijn geschilderd is de titel waarschijnlijk niet authentiek maar overgenomen van de oude lijst tijdens de restauratie tussen 1735 en 1740. De hiervoor verantwoordelijke regenten van het Leprozenhuis lieten hun familiewapens aanbrengen op de nieuwe lijst, evenals een afbeelding van de patroonheilige Sint Anthonius en een Lazarusklep. Uit deze ingreep blijkt hoezeer het enorme schilderij door de eigenaars werd gekoesterd. ( Norbert Middelkoop)
Catalogue AHM 1975/'79
Opschrift op banderol in de lucht: "JAARLYKSE OMMEGANK DER LEPROOZEN, OP COPPERTIESMAANDAG OPGEHOUDE IN 't JAAR 1604". Op de hoeken van de lijst de wapens der regenten van het Leprozenhuis WiIlem Pijll, Wolpherd Hendrik Drinkveld, François Meerhout en Jan Frans de Famars; onder hun bestuur, dat tussen 1735 en 1740 viel, schijnt het stuk te zijn hersteld en van een nieuwe lijst voorzien (Scheltema V, blz. 44 en Scheltema 1879). Aan de bovenzijde van deze lijst een H. Antonius, onderaan een Lazarusklep. De Roever stelt dat de opdracht aan Van Nieulandt verband zal houden met 't feit dat hij vlak bij het Leprozenhuis woonde.
Bij Van Domselaer in 1665 wordt het stuk als volgt vermeld: een schilderij "uytbeeldende den Dam ofte Markt dezer stede. Zoo die zich in die tijdt vertoonde, en hoe deze Leproozen op Coppertjes Maandagh en Dinghsdagh met Sleeden, Pijpen en Trommels door de stadt reeden, aen den goeder luyden deur Aalmoessen ontfangende, den eersten dag haar middagh maal in 't Gasthuys, en de tweede in 't weeshuys houdende, daar dan wel getracteert wierden; welk gebruyk tot den jare 1604 gheduurt heeft, als doen om het groot gheloop des volkx een eynde nemende: gelijk als doen mede ophoudende de Kerkelijcke Collecte dieze wekelijke onder de Predicatien in de Oude Kerk achter de Huys zitten hadden". Wagenaar beschrijft het stuk als: "eene Fraaije schildery, in 't jaar 1633 gedaan, verbeeldende het optrekken der Gilden en der Leproozen", met daarbij, iets verkort, dezelfde informatie.
Koppermaandag is vermoedelijk een verbastering van kopermaandag, dat is de maandag na Driekoningen, waarop de leprozen en melaatsen, die de rest van het jaar waren opgesloten in het Leprozenhuis buiten de St. Anthonispoort, in optocht door de stad trokken om koperen munten te collecteren. (Schotel oppert nog de volgende verklaringen voor het ontstaan van het woord "koppertjesmaandag": 1. koppel = huwelijksluiting; in de R.K. kerk wordt op die dag de bruiloft te Kana gelezen; 2. koper = fooien; 3. copperen = feestvieren). Vele anderen trokken echter mee op bedeltocht, waardoor Koppermaandag ontaardde in drinkgelagen. De optochten der leprozen warden daarop in 1604 verboden, Links het oude stadhuis op de Dam, de Nieuwe Kerk en de Waag (uitvoerige details over de topografie van het schilderij bij: Scheltema V). Rechts het Damrak met schepen. "De lange stoet van leprozen, in sleden gezeten, wordt voorafgegaan door de zieken, die nog kunnen lopen - zij houden een Lazarusklep in de hand –en door een binnenmoeder met een collecteschaal. Vermoedelijk vergezellen leden van het houtzagersgilde de optocht. Er staat een afbeelding van een houtzager bovenop de met groen en oranjeappels versierde stok, die gedragen wordt door een man achter de trommelslager. Op de achtergrond, links, bij de vierschaar wordt een boef door de dienaren van de schout opgebracht. Rechts op het schilderij draagt één der stadsboden een aankondiging van de loterij ten behoeve van het krankzinnigengesticht op 13 augustus 1592 op het Rusland gehouden. De te winnen prijzen zijn er op afgebeeld en daarboven het interieur van het Dolhuis met geketende krankzinnigen" (cat. tent, 1968, waarin gegevens deels zijn ontleend aan de uitvoeriger uiteerzetting bij Scheltema V, blz. 40 e.v.; vgl. over de loterij ons cat.nr. 97).
De dames en heren in het midden op de voorgrond lijken mij de regenten en regentessen van het Leprozenhuis. Scheltema evenwel herkende (o.a.) in twee der heren in het zwart met “eene sjerp met de stadskleuren" de Raden Laurens Jacobsz. Reael en Jan Kornelisz. Verhee, en in de man in "violetkleurig wambuis" een zelfportret van de schilder (Scheltema V, blz. 41, 42). Verder vallen lieden met koopwaar op, beoefenaars van diverse beroepen en een jongentje dat in de drukte iemand de beurs tracht te snijden.
Het schilderij werd in 1769 in prent gebracht door S. Fokke (F. Muller, Beredeneerde beschrijving van Nederlandsche Historieplaten .. I, Amsterdam 1863, blz. 148, nr. 1207). Het is voorts afgebeeld in de achtergrond van ons schilde rij 'Regenten van het Leprozenhuis' dat L. Moritz ca. 1818 1820 schilderde (inv. nr. A 996; HAAK, afb. 42). Verder maakte R. Craeyvanger (1812 1880) in 1861 een getrouwe kopie in potlood en waterverf (Gemeentearchief, Atlas Splitgerber, nr. 771).
Een (de enige ?) andere afbeelding van het thema is een 1608 gedateerde prent van Cl.J. Visscher (exemplaar in het Rijksmuseum, foto nr. 4751). Daarop is het in een dorp gesitueerd. De stoet voert een stok mee die precies zo versierd is als die op ons schilderij. Het onderschrift luidt: "De Sieckgens zijn seer verblijt, Als Sij Sien de Copper tijt, om te maken de Kanne Wan, De trommel sy dan reppen, met de clappen sy cleppen, en spelen oock met Ianne-man". ( Albert Blankert)
Exhibition text
Dit schilderij legde in 1633 de oude traditie van de Leprozenoptocht, die in 1604 werd verboden.
Koppertjesmaandag was een feestdag in Amsterdam. Op deze dag mochten de leprozen de stad in om geld op te halen.
Adriaen van Nieulandt voltooide in 1633 de opdracht van de regenten van het Leprozenhuis om de vroegere Leprozenommagang op doek vast te leggen. In 1602 schreven 1143 personen zich in als participant bij de Amsterdamse Kamer van de VOC. Bij tweevijfde van hen ging het om bedragen onder de duizend gulden. Onder de ambachtlieden en andere kleine luiden waren drie kunstschilders en een onderwijzer, Willem Bartjens. Deze schreef in voor 300 gulden. Eenzelfde bedrag investeerde Adriaan van Nieuwland, ruim het jaarsalaris van een timmerman.
Exhibition text
Dit schilderij legde in 1633 de oude traditie van de Leprozenoptocht vast, die in 1604 was verboden.
Koppertjesmaandag was een feestdag in Amsterdam. De naam van deze dag heeft te maken met het oude woord ‘copperen’, dat smullen betekent. Op deze dag mochten de leprozen de stad in om geld op te halen.
Adriaen van Nieulandt voltooide in 1633 de opdracht van de regenten van het Leprozenhuis om de vroegere Leprozenommegang op doek vast te leggen.
De leprozen, sommigen lopend, anderen meegevoerd op door paarden getrokken sleden, zijn herkenbaar aan de klepper in hun hand. Daarmee waarschuwden zij omstaanders uit te buurt te blijven. Rechts op de voorgrond gaan stadsomroepers rond om een loterij ten bate van het Dolhuis aan te kondigen.
De Dam in 1604 tijdens de laatste Leprozenommegang op Koppertjesmaandag, 1633
Adriaan van Nieulandt (1587-1658)
Dit schilderij verbeelde in 1633 een traditie die al in 1604 was verboden, namelijk de jaarlijkse Leprozenoptocht. Dat gebeurde op Koppertjesmaandag, een Amsterdamse feestdag op de derde maandag na Driekoningen. Op die dag werd er veel gegeten, vandaar de naam, want ''copperen'' betekent smullen. Traditioneel werd er ook aan armen en zieken gedacht, in het bijzonder aan de leprozen. Zij mochten de stad in om geld op te halen. Adriaan van Nieuland voltooide in 1633 de opdracht van de regenten van het Leprozenhuis, om de vroegere Leprozenommegang op doek vast te leggen. De leprozen, sommigen lopend, anderen meegevoerd op door paarden getrokken sleden, zijn herkenbaar aan de klepper in hun hand. Daarmee waarschuwden zij omstaanders uit de buurt te blijven.
Literatuur
Annet Mooij, Van pest tot aids : vijf eeuwen besmettelijke ziekten in Amsterdam (Bussum/Amsterdam 2001)