De gemoederen begonnen te gisten. Meer dan driehonderd edelen verschenen op een audiëntie, waar Brederode Margaretha een verzoekschrift ter hand stelde, waarin om intrekking der geloofsplakkaten werd verzocht. De landvoogdes antwoordde dat zij niet bij machte was om de plakkaten in te trekken, maar dat zij de koning zou benaderen. In de tussentijd zou zij er zorg voor dragen dat maatregelen slechts gematigd werden uitgelegd. De edelen dienden hierop een geschrift van gematigder inhoud in, maar de landvoogdes die inmiddels van haar eerste schrik bekomen was, gaf te kennen dat er geen vrees voor oproer bestond, tenzij dit van de kant der edelen kwam. Zij maande hen niet meer mensen in het verbond te betrekken. De pogingen der edelen om afschaffing of zelfs maar verzachting der plakkaten te krijgen, bleken uiteindelijk vruchteloos. ( Dedalo G. Carasso)