Cornelis Tromp had na zijn eigenmachtige achtervolging der Engelse achterhoede in de noodlottige zeeslag van augustus 1666 [zie cat. 170] de zeedienst moeten verlaten en leefde sedertdien als ambteloos burger. Het gemis van een bekwame en stoutmoedige zeeheld die bovendien door het scheepsvolk met geestdrift werd vereerd, was in de gevaarlijke dagen van 1672 een ramp voor het vaderland. Het tekent de wijsheid en het beleid van de jeugdige stadhouder Willem III dat hij een voor alle partijen eervolle verzoening wist te bewerkstelligen. De rechtschapenheid der beide admiraals maakte deze schijnbaar onmogelijke taak gemakkelijk. (...) Te Bodegraven drukten beide zeehelden elkaar in het bijzijn van de prins hartelijk de hand en beloofden zij wederkerig vriendschap. Op 28 mei 1673 voegde Tromp zich [daarna] als luitenant-admiraal uit naam van de Amsterdamse admiraliteit bij 's lands vloot op Schoneveld. Hij voer met zijn schip de Gouden Leeuw uit eerbied voor de vlag achter de Zeven Provinciën van De Ruyter om, loste enkele ereschoten en kwam toen bij de admiraal aan boord. De Ruyter, in plechtgewaad met de oranjekleur de mening logenstraffende dat beiden door partijschap gescheiden werden, verwelkomde Tromp met zeemansrondheid. Een feestmaal bezegelde de verzoening en de eerstvolgende slag bewees dat bij zulke mannen op woorden daden volgen.
In de 19de eeuw zagen historici in deze persoonlijke verzoening tevens een toenadering van de Staatse en Orangistische richting onder de boven de partijen staande Willem III. In de door ons geraadpleegde oorspronkelijke bronnen hebben wij het galatenue, de pruik en de Oranje-kokarde van De Ruyter tot onze grote spijt nergens kunnen terugvinden. Het feestmaal vond overigens pas twee dagen later, op 30 mei, plaats. ( Dedalo G. Carasso)