Exhibition text
Vrouwen die bedelden of een misdrijf hadden begaan, werden opgesloten in het Spinhuis. In dit tuchthuis leerden zij spinnen en naaien, zodat zij na hun vrijlating voor een eigen inkomen konden zorgen en niet langer hoefden te bedelen of te stelen. Vanaf 1613 werd de zorg voor bedelaars aan de Aalmoezeniers overgelaten en werd het Spinhuis meer een gevangenis. Tegen betaling kon iedereen een kijkje nemen en zien wat er gebeurde met overtreders van de wet. Het Spinhuis was voor toeristen een bezienswaardigheid.
De regenten van het Spinhuis kwamen wekelijks bijeen om de straffen te bespreken, de wol en het kant te keuren en de financiële zaken te regelen. Op het groepsportret zijn de bestuurders afgebeeld met attributen die hun werkzaamheden verbeelden: inschrijfboeken, waardepapieren, schrijfgerei en geldstukken.
Catalogue AHM 1975/'79
Het vroegste document, dat, naar het schijnt, met dit schilderij verband houdt, is een notariële aanzegging d.d. 11 mei 1627, die als volgt luidt:
"Op huyden hebbe ick, notaris, etc. my getransporteert ende gevonden aan den persoone van Claes Eliasz., schilder, ende hem uuytten name van de regenten van 't Spinhuys binnen deser voors. stede geïnsinueert tgeene volcht:
De regenten van 't spinhuys seggen, dat gy, Claes Elias, schilder, belooft ende aengenoomen hebt haer schilderye verleden kermis in 't huys volmaeckt te leveren ende syluyden, doen ter tijt noch naulijcx gedootverwt sijnde, hebben met u nader bespreeck gemaeckt, volgens twelck gy belooft ende wederom aengenoomen hebt d'voors. schildery voor Paeschen verleden in desen presente jare 1627 geheel opgemaeckt te sullen leveren, by pene - daer ghy u selven vrywillich in gaeft - dat ghy niet een penningh gelt daervoor soude hebben. Ende alsoo Paeschen nu all een wyle tijts verstreecken is ende sy haer schilderye noch niet hebben ontfangen, schoon gy daerover tot meermalen van heurentwegen bent aangesproocken, soo is 't, dat sy door my, notario, alsnoch ten overvloet versoecken, dat gy deselffde schilderye in 't huys binnen heure college sult laten brengen om deselve aldaer binnen veertien dagen op te maelen, aengesien ghy belooft hebt een der regenten in 't huys voort te volschilderen, die niet gesint was tot uwen huyse te coomen, te meer gy selve voortgeeft, dat gy 't binnen een dach twee ofte drie cont doen.
Ende by refuys ende weygeringhe sijn sy, insinuanten, van meeninge van niet een penningh daervoor te sullen betalen, alsoo ghy u woort ende beloften niet sult wesen naergecoomen noch alsnoch naecomt, maer sullen veroorsaeckt sijn tegens u te gebruyken soodanighe middelen, als sy te rade vinden zullen etc.
Alle twelck by de geïnsinueerde gehoort, antwoorde:"ick wilde wel, dat ick 't in mijn huys mocht ree malen, 't sal voor Pingster gedaen sijn, ben bereyt de clederen van Brouwer in 't spinhuys te voltrecken ende aldaer te brengen, soo sy 't verstaen, dat ick in mijn huys niet sal doen, maer 't ander werck, dat noch daeraen te doen is, moet noodich in mijn huys geschien om den dachs wille". Ende versochten sy, insinuanten, dat ick, notaris voornoemt, hiervan soude maecken ende hen doen hebben instrument openbaer in behoorelucke forma." (not. arch. 296 f. 136. Not. Fr. van Banchem; geciteerd naar Van Dillen).
Samenvattend: de opdracht is verstrekt in 1626; de afleveringsdatum was oorspronkelijk vastgesteld op kermis (= september; Van Eeghen) 1626; er werd uitstel verleend tot Pasen (= 4 april; Van Eeghen) 1627; op 11 mei (de datum van de akte) werd een nieuw uitstel van twee weken verleend; Eliasz beloofde het stuk vóór Pinksteren (= 23 mei; Van Eeghen) 1627 te voltooien, waarbij hij de kleren van Brouwer wel in het Spinhuis wilde schilderen, maar het andere werk bij zichzelf thuis, vanwege het betere (dag)licht aldaar.
We kunnen aannemen dat de schilder ook deze belofte niet is nagekomen, want het doek is gedateerd Anno 1628. Weliswaar is dit jaartal nu nauwelijks meer te lezen, maar Six schreef in 1888 dat het "in deze eeuw" nog te zien geweest moet zijn. Nu wij weten dat de opdracht in 1626 verstrekt is, kunnen wij trachten de voorgestelden te identificeren. In dat jaar waren regent: Tobias Woutersz. (1606-1632), Jan Jansz. Dorhout (1624-1627), Gerbrand Brouwer (1625-1640) en Abraham de Clerck, die in 1626 regent was en in 1627 opgevolgd werd door Hendrick Boelisz. (1627-1632). Deze biografische data gaan terug op het manuscript van Schaep (1653), geciteerd door Six en Van Eeghen.
Wagenaar vermeldt het schilderij in zijn beschrijving van het Spinhuis: "In dit Poortaal, hangt een konstig geschilderd afbeeldsel van vier oude Regenten". Ons stuk is het enige dat voor deze beschrijving in aanmerking komt (vgl. de lijst van de voor het Spinhuis vervaardigde schilderijen bij HAAK, blz. 50; het woord oude in Wagenaars tekst moet worden opgevat als: van lang geleden).
Overigens geeft Wagenaar in zijn regentenlijst 1626 als het jaar waarin Boelisz. De Clerck opvolgde (WAGENAAR, blz. 260), hetgeen zou kunnen betekenen, dat hier Boelisz. is geportretteerd en niet De Clerck.
In 1783 werden het Spinhuis en het Nieuwe Werkhuis ontruimd en werden de tuchtelingen en de overige inventaris overgebracht naar het kort tevoren gereed gekomen Nieuwe Spin- en Werkhuis in de Roetersstraat. Ter gelegenheid hiervan werd 1 januari 1784 een lijst van de op dat ogenblik aanwezige schilderijen opgesteld. Klaarblijkelijk was het monogram van Eliasz toen al moeilijk leesbaar, want het doek werd aan Dirk Santvoort toegeschreven (onder welke naam het overigens nog op de tentoonstelling van 1876 hing):
"In de Kamers van Regenten:
Eerste Kamer.
Een stuk nevens de Glasen, geschilderd door D.D. Zantvoort, in den Jaare 1628 met Pourtraiten van 4 Regenten, deze zijn meer dan waarschijnlijk:
Jan Jansz. Dorhout, welke Regent was van 1624 tot 1635
Gerbrand Brouwer, welke Regent was van 1625 tot 1649
Hendrik Boelitz, welke Regent was van 1627 tot 1632
Hendrik Molenaar, welke Regent was van 1628 tot 1638." (Obreen)
Men lette op de regentschapsdata, die hier weer afwijken van de door Schaep en Wagenaar verstrekte gegevens; de opsteller van de lijst van 1784 ging bij zijn identificatie klaarblijkelijk uit van het jaar 1628 als ontstaansdatum. Six, die de door Van Dillen gepubliceerde notariële aanzegging nog niet kende, meende dat de in 1628 aftredende regenten waren voorgesteld. Met de data van Schaap als uitgangspunt verving hij in de lijst van 1784 de naam van Molenaar door die van Woutersz. Moes nam zonder commentaar vijf namen op (i.p.v. vier) en dag dus af van een oordeel in deze kwestie.
Een geheel nieuw probleem werd gesteld door Van Eeghen, die wees op het merkwaardige karakter van het schilderij aan de muur achter de regenten (afb. van die detail bij Van Eeghen). Achter een tafel zien wij vier regenten; voor de tafel vier mannen, drie vrouwen en een jongetje. Ongetwijfeld moet deze voorstelling opgevat worden als een verwijzing naar de functie van het geportretteerde college. Van Eeghen zag echter geen enkele relatie tussen deze voorstelling en de taak van de Spinhuisregenten en meende dat hier de Weesmeesters waren afgebeeld op het ogenblik dat zij hun eigenlijke taak vervullen: de familieleden van het kleine jongetje, dat waarschijnlijk net zijn vader heeft verloren, verschijnen voor de Weesmeesters om de nalantenschap van de overledene te verantwoorden. Haar conclusie luidde dan ook onvermijdelijk dat Eliasz op ons schilderij niet de Spinhuisregenten maar het sedert 1625 uit vier leden bestaande college van Weesmeesters heeft geportretteerd, en de voorgestelden zijn dan: oude-burgemeester Reinier Adriaensz. Pauw (1564-1636), die van 1623 tot 1629 voorzitter was van het college, Pieter Jansz. Reael (1569-1643), Diederick de Vlaming van Oudtshoorn (1574-1643) en als vierde óf Harmen Gijsbertsz. van de Poll (1559-1645) óf Pieter Matthijsz., ook wel Schrijver genaamd (1557-1643), die in februari 1628 die functie over had genomen van de voornoemde. Het doek zou oorspronkelijk in de Weeskamer in het oude stadhuis hebben gehangen (aangezien er geen beschrijvingen van de inventaris van het oude stadhuis tot ons zijn gekomen, is dat niet meer na te gaan) en zou na de brand in het oude stadhuis (1652) niet meer naar het nieuwe stadhuis zijn teruggekeerd, maar in het Spinhuis terecht zijn gekomen waar Wagenaar het in 1760 zag (zie boven). In deze opvatting moet het door de notariële aanzegging gedocumenteerde Spinhuisschilderij dus verloren zijn gegaan, bijvoorbeeld bij de brand van het Spinhuis in 1643. Zelfs is het mogelijk (Van Eeghen noemt het argument niet) dat het in de akte bedoelde werk voor het Spinhuis nimmer is voltooid!
Haak bestreed Van Eeghens zienswijze, met als argument dat er geen enkele traditie heeft bestaan dat op het stafhuis zetelende colleges zich lieten portretteren. M.i. is hier echter tegenin te brengen dat in de eerste decennia van de zeventiende eeuw de portrettradities van bestuurscolleges zich nog moesten vormen en soms bleven steken in een eerste aanzet. Zolang niet een overtuigend verband gelegd kan worden tussen het intrigerende schilderijtje in de achtgergrond en de functie van de Spinhuisregenten, zal een identificatie met de Weesmeesters in aanmerking blijven komen.
Riegl wees op invloed van Werner van der Valckert in dit stuk; het voorbeeld van Cornelis v.d. Voort lijkt echter in nog sterkere mate de compositie bepaald te hebben, zoals Six reeds opmerkte. Riegl zag hier bovendien een der vroegste voorbeelden van het streven naar voornaamheid, dat volgens hem het portretkaratker van de Hollandse kunst steeds meer zou gaan aantasten. Martin zag in ons schilderij een vervolg op de door Thomas de Keyser begonnen weinig kleurige, doch meer plastische lichtschildering (Anatomische les van Dr. Egbertsz.; zie onder cat. nr. 210), waar Rembrandts Anatomische les van Tulp weer een vervolg op is.
( Rob Ruurs)
Exhibition text
De regenten kwamen wekelijks bijeen om de straffen te bespreken, de wol en het kant te keuren, en de financiële zaken te regelen. Op het groepsportret zijn de bestuurders afgebeeld met attributen die een idee geven van hun werkzaamheden: inschrijfboeken, schrijfgerei en geldstukken. De regenten hebben lang moeten wachten op hun bestelling. De schilder had in 1626 beloofd het in september van dat jaar te zullen leveren. Toen was het nog niet klaar, misschien was Eliasz. er niet eens aan begonnen. Aanmaning door een notaris maakte weinig uit: ook het uitstel tot Paasdag, 4 april, 1627 werd niet gehaald. In mei volgde een nieuwe belofte: het schilderij zou vóór Pinksteren, 23 mei, klaar zijn. Uiteindelijk werd het 1628, zoals uit het schilderij blijkt.
Exhibition text
Op dit eerste groepsportret voor het Spinhuis tonen de vier regenten hoe zij de vrouwengevangenis besturen. Een stapeltje papieren verwijst naar hun voornaamste inkomstenbron: het afgeven van vergunningen aan tappers, herbergiers en tabaksverkopers. Nicolaes Pickenoy heeft maar liefst twee jaar over het schilderij gedaan. Hij staat bekend om zijn trage tempo.