Catalogue Kopstukken 2002-'03
Deze drie Amsterdamse portretten, omstreeks dezelfde tijd vervaardigd, zijn exemplarisch voor de elegante stijl van portretteren die omstreeks 1680 zijn grootste populariteit beleefde. Kenmerkend zijn de kleinfigurige opzet, de gracieuze houdingen van de voorgestelden en de grote aandacht voor de kostuums en het bijwerk. Nicolaes Maes, Michiel van Musscher, Caspar Netscher, zijn zoon Constantijn en de Leidse fijnschilderfamilie Van Mieris zijn de exponenten van deze stroming.
Caspar Netscher was werkzaam in Den Haag, de stad waar aan het stadhouderlijk hof de invloed van de in 1641 overleden Anthonie van Dijck sterk werd gevoeld. Schilders als Adriaen Hanneman, Daniël Mijtens en Cornelis Jonson van Ceulen hadden diens verfijnde portretstijl in de hofstad geïntroduceerd. Als een van de eersten vertaalde Netscher het 'Vandijckiaanse' gedachtegoed naar het kleine formaat van het kabinetstuk, daarbij voortbouwend op de compositieschema’s van zijn leermeester Ter Borch.
Voor de houdingen van zijn modellen putte Netscher uit een aantal standaardposes, waarmee hij eindeloos placht te variëren. Binnen zijn enorme atelierproductie kwam het voor dat de houding en de kleding van figuren letterlijk werden gekopieerd van andere portretten, waarna de meester er een nieuw hoofd bij schilderde; Netschers generatiegenoot, de schilder-theoreticus Gérard de Lairesse wijdt in zijn Groot Schilder-boeck enkele bladzijden aan het kleinschalige portret, en merkt in verband daarmee op dat sommige schilders deze vervaardigen ‘zonder acht te geeven of de gestalte met die van den persoon, en de kleeding met zynen staat, en den aart zyns gelaats overeenkomt; ja of het hoofd wel op dat lighaam past’.
Het portret van de koopman en kunstverzamelaar Steven Wolters (1651-voor 1704) is een laat werk, afkomstig uit het atelier van Caspar Netscher. In het begin van de jaren tachtig lieten ook de twee broers en de zuster van Wolters zich, met hun echtgenoten, door Netscher portretteren. De Lairesse’s bezwaar lijkt niet van toepassing op het portret van Steven Wolters, waarvan overigens twee versies bestaan. Wolters is uitgebeeld in een kostbare ‘Japonse rok’. Omdat dit kledingstuk niet voorkomt op andere portretten van Netscher, neemt men aan dat deze uit het eigen bezit kwam van de koopman, en niet uit de kostuumverzameling van de schilder. Wolters, in 1683 nog ongetrouwd, liet zich vereeuwign in een tamelijk uitzonderlijk exemplaar: een kimono van witte zijde, in felle kleuren beschilderd en gevoerd met blauwe zijde. Het is niet bekend of er na zijn huwelijk in 1685 nog een tegenhanger is bijgeschilderd; Caspar Netscher was toen al overleden, maar zijn zoon Constantijn zette de portrettenpraktijk voort.
De uit Dordrecht afkomstige Nicolaes Maes schilderde zijn portretten aanvankelijk met een aan zijn leermeester Rembrandt ontleende, tamelijk robuuste penseelstreek. In de loop van de jaren zeventig maakte deze stijl plaats voor een veel zwieriger toets, die door het effect van nat-in-natschilderen de indruk wekt alsof het portret in één gelukkige sessie tot stand is gekomen. In werkelijkheid zijn de portretten opgebouwd uit vele, dungeschilderde lagen, waarbij de schilder er alles aan heeft gedaan om de penseelstreek onzichtbaar te maken. Typerend voor Maes’ productie zijn de virtuoos geschilderde portretten van Willem Backer en Magdalena de la Court uit 1681-’82. Het paar is uitgebeeld in een nadrukkelijk contrapposto en bevindt zich in een gefantaseerd landschap, dat in beide voorstellingen doorloopt. Aan dit schema hield de kunstenaar zozeer vast, dat de hoofden van zijn uitgebreide clientèle min of meer inwisselbaar lijken, net zoals dat bij Netscher het geval is; iedere referentie aan strikt persoonlijke details ontbreekt. Maes besteedde evenwel grote aandacht aan de kostuums van zijn modellen, die bijna net zo gefantaseerd overkomen als de achtergrond op de portretten. De theatrale draperieën zijn lastig voor te stellen als werkelijk draagbare kleding, zo los en luchtig zijn ze om de personen geschilderd. Hier moet dan ook veeleer gedacht worden aan portretkostuums, die alleen zijn bedoeld voor op het schilderij.
In Maes’ portret van Cornelis Munter uit 1679 is de kleding van de secretaris van de stad Amsterdam nog te herkennen als een Japonse rok, zij het dat ook in dit geval meer sprake lijkt van losse verfstreken die tezamen een kostuum vormen. Munter is omringd door attributen die verwijzen naar zijn werkzaamheden op het Amsterdamse stadhuis. Meer dan door de koepel op de achtergrond is Munters functie te herkennen aan het reliëf op de voorgrond. Een vergelijkbare voorstelling door Artus Quellinus, van een hond die bij het lichaam van zijn dode meester waakt, voorstellende de trouw, bevindt zich in het voormalige stadhuis boven de ingang van de Secretarie, zodat we inderdaad mogen aannemen dat de geportretteerde inderdaad stadsecretaris Munter voorstelt.
De door Maes geportretteerde Willem Backer is waarschijnlijk de opdrachtgever geweest van het postume portret van diens gelijknamige grootvader Willem Backer (1595-1652), die hij overigens zelf nooit heeft gekend. De reden voor dit initiatief moet worden gezocht in de genealogische interesse van Backer, die tot het ontstaan van een indrukwekkende reeks familieportretten leidde. De Leidse schilder Jan van Mieris ontleende de beeltenis aan een ouder portret van Backer, dat zich al in de familie bevond. Hij paste daarbij niet alleen de entourage aan, die vergelijkbaar is met die op de portretten van Maes, maar ook de schaal van het portret en de kleding; grootvader Backer is gehuld in een merkwaardige fantasiemantel van bont, die het midden houdt tussen een tabbaard uit de jaren 1630 – toen hij nog leefde –, maar de snit heeft van de veel modernere ‘Japonse rok’. De keuze om de het portret te laten maken door de fijnschilder Jan van Mieris, zoon van de beroemde Frans van Mieris, zal zijn beïnvloed door Willem Backers schoonvader Pieter de la Court (ca. 1618-1685). Deze koopman uit Leiden, die zich in 1673 in Amsterdam had gevestigd, was een mecenas van de kunstenaarsfamilie Van Mieris. In 1667 had hij portretten van zichzelf en zijn vrouw laten maken door Abraham van den Tempel, die ten behoeve van de bovengenoemde portrettengalerij van Willem Backer werden gekopieerd door Jan van Mieris’ broer Willem op hetzelfde formaat als dat van het postume portret van de oude Willem Backer. ( Norbert Middelkoop)
Catalogue AHM 1975/'79
De Vries merkte de signatuur op; ook, dat de eerste letter ervan geen F. maar een J. is en dat het stuk daarom zeker van Jan van Mieris' hand moet zijn. Nadien twijfelde Gerson daaraan: hij achtte zowel cat.nr. 273 als cat.nr. 274 eerder door Michiel van Musscher geschilderd.
Cat.nr. 273 heet minstens sinds tentoonstelling 1876 een portret van burgemeester Willem Backer. De Vries vermeldde het opschrift op de achterzijde: "Willem Backer, zoon van Cornelis Joriszoon en van Grietje Backer Willemsdr., gebooren 1595, April 17. Burgemeester t'Amsterdam. Trouwde Bregje Spiegel. Stierf 1652" (nadere gegevens over hem bij: ELIAS I, blz. 364). Dezelfde auteur wijst er op dat als deze identificatie klopt, het portret posthuum moet zijn (J.v.Mieris werd immers in 1660 geboren) en gemaakt naar een ouder portret. Ook oppert hij dat mogelijk een andere Willem Backer, broer van de op ons cat.nr. 274 geportretteerde Cornelis Backer, is afgebeeld.
Inderdaad kan ons stuk niet de in 1652 overleden Willem Backer voorstellen: costuum en entourage maken duidelijk dat het (voorbeeld voor het) schilderij ver in de tweeds helft van de 17de eeuw moet zijn ontstaan (conclusie in overleg met mej. L. de Bruyn op het RKD). Ook lijkt de man niet op ons portret van deze Willem Backer door A. Palamedesz, cat.nr. 326. De door De Vries als alternatief geopperde andere "Willem Backer, broer van Cornelis" echter, heeft niet bestaan (zie: ELIAS I, blz. 365). Vandaar onze betiteling 'Portret van een heer'.
In het basreliëf in de achtergrond ziet De Vries "De Onthoofding van Brutus' zonen". Er vindt inderdaad duidelijk een onthoofding plaats (detailfoto van het museum, neg.nr. C 35541). ( Albert Blankert)