Tot 1987 stond het blad op naam van Bernard Picart, maar het wordt sinds die tijd toegeschreven aan Louis Fabricius Dubourg. De tekening is zeer waarschijnlijk in de periode 1725-1733 gemaakt, toen Dubourgs werk onder sterke invloed stond van zijn vriend Picart. De compositie herinnert aan de gravure van Picart uit 1733 met Deukalions' Zondvloed (Met. 1:348-415). Op beide voorstellingen grijpen figuren zich vast om te ontkomen aan een zekere verdrinkingsdood. Dubourg is er goed in geslaagd dit onderwerp op plastische wijze uit te beelden. Het is niet duidelijk welke zondvloed Dubourg heeft verbeeld: de oud-testamentische zondvloed (Gen. 7;8:1-19) of de zondvloed uit de Griekse mythologie (Met. 1:348-415). Aanknopingspunten zoals de Ark van Noach of de figuren Deukalion en Pyrrha ontbreken in de versie van Dubourg.
De lijnvoering bestaat uit een combinatie van dunne lijntjes en dotjes inkt in pen en wassingen in penseel. Het gebladerte is getekend door naast elkaar gezette ovaalvormige penlijnen en schaduwvlakjes met penseel. Een gesigneerd en 1733 gedateerd blad van Dubourg in Teylers Museum (Haarlem) is in dezelfde stijl getekend (afb. a). Vermoedelijk ontstond de Amsterdamse tekening ook omstreeks 1733, het jaar waarin tevens Picarts gravure met Deukalions Zondvloed verscheen. ( Ingrid Oud)