Daniël Dupré (1751-1817) tekende tijdens zijn verblijf in Italië niet alleen landschappen en studies voor prenten, maar maakte ook kleine schetsjes zoals deze. De zes tekeningetjes laten elk één of twee figuren zien, in verschillende kledij. Op deze tekening is links een monnik te zien, die gezien zijn haardracht en bruine pij van een Franciscaanse orde deel uit zal maken. Het koord om zijn middel, met drie knopen erin en de lange driehoekige capuchon (deze is te zien op een andere tekening van dit duo, zie TA 18395.3) plaatsen hem bij de Capucijner Orde. Naast hem staat een man in een witte mantel, met een grote zwarte hoed op het hoofd. Een wapen dat op de andere tekening op diens rug te zien is identificeert hem als lid van de Trinitariërs, een katholieke bedelorde.
Ze lijken snel getekend te zijn: Dupré heeft maar weinig lijnen nodig gehad om deze figuren neer te zetten. Met een grijze wassing heeft hij schaduwen op de figuren en op de grond aangebracht. Hierdoor krijgen de twee toch een zekere ruimtelijkheid, ondanks hun kleine formaat. Het is onduidelijk wie de figuren precies zijn, maar hun kleding duidt erop dat Dupré de twee heeft gezien toen hij in Italië was.
TA 18395.2 (midden boven)
Deze tekening, in rood en zwart, is minder schetsmatig dan de andere vijf die Daniël Dupré (1751-1817) maakte van monniken en kerkelijken. De kleuren zijn feller en de lijnen lijken met meer trefzekerheid te zijn neergezet. Dupré tekende hier een man, van achter gezien en gekleed in een zwarte mantel met plooien, rode kousen en een zwarte hoed. Op de mantel is, aan de rechterzijde, een rode bies te zien.
De hoed is een steek, een hoofddeksel dat grote populariteit genoot rond het eind van de achttiende eeuw. Onder de hoed draagt hij een rode kalot, een hoofddeksel voor kardinalen. Ook de zwarte mantel, ook wel abito corto genoemd, en de rode kousen duiden erop dat deze man een kardinaal is. Kardinalen kleedden zich op deze manier wanneer ze zich buiten een kerkelijke omgeving begaven.
TA 18395.3 (rechtsboven)
Dit zijn dezelfde figuren als op TA 18395.1, maar dan op de rug gezien. De karakteristieke driehoekige kap van de Capucijner pij is nu te zien, net als een wapen op de rug van de man in het wit. Dit wapen, een rode en blauwe lijn die elkaar kruisen, duidt erop dat de man deel uitmaakt van de Orde van de Trinitariërs, een katholieke bedelorde.
Het is mogelijk dat Dupré deze figuren van meerdere kanten wilde tekenen om ze op verschillende tekeningen en schilderijen over te kunnen nemen.
TA 18395.4 (linksonder)
Dupré heeft hier een monnik van de achterkant getekend, met een mantel over zijn pij. Dupré heeft slechts weinig lijnen nodig gehad om deze figuur neer te zetten, maar weet de tekening door middel van schaduwen en één lijn op de grond toch volume te geven.
TA 18395.5 (midden onder)
Deze monnik, met ineengeslagen handen en een vriendelijke glimlach, draagt een ander habijt dan die op Dupré’s andere tekeningen. De mouwen van deze pij lopen wijd uit en om de schouders is een capuche geslagen.
TA 18395.6 (rechtsonder)
Deze oude man houdt in de rechterhand een staf en aan zijn linkerarm een rieten mand. ( Nina Reid)