stadskeur voet (beide): stadswapen
jaarletter voet (beide): M: jaarletter M
: jaarletter M=1643
meesterteken? voet (beide): meesterteken met hart in schild
: bron: Voet 1912, nrs. 32 of 33; Citroen 1975, nrs. 954, 955 of 956; De Lorm 2001, p. 517/meesterteken van Johannes Lutma I (1587 [1620]- 1669)
belastingteken voet (beide): I: belastingteken met letter I
: belastingteken I staat voor periode 1906-1953/bij KA 8050 over het het meesterteken geslagen
toetssteek binnenzijde voet (beide)
aankoop 1960-03-22
inv.nr. KA 8050, KA 8051
Twee zoutvaten, elk opgebouwd uit voet, stam in de vorm van geknielde kinderfiguur en schaal. Voet en stam gegoten, schaal gedreven, deels geciseleerd. Voet en schaal verguld. Driezijdig, hoog voetstuk opgebouwd uit kwabornamenten, uitlopend in drie poten in de vorm van opengesperde muilen, de onderzijde in de vorm van een gestileerde kikker. Stam in de vorm van een geknielde naakte kinderfiguur, zittend op een grondje van schelpen. Tussen hoofd en schaal een krans van bladeren en riet. Bij het ene zoutvat ondersteunt het kind de schaal met zijn opgeheven linkerhand, in zijn rechterhand een koraaltak houdend (KA 8051), bij het andere zoutvat ondersteunt het kind de schaal met zijn opgeheven rechterhand, in zijn linkerhand riet houdend (KA 8050). Diepe ovale schaal, opgebouwd uit kwabornamenten en brede rand. Korte zijde hoog opgedreven met los aangezette monsterkop.
Origin
Verzameling O.R. van Iddekinge van Drogenhorst, Amsterdam; veiling IvD, Frederik Muller, Amsterdam, 27-11/3-12-1906, nr. 452, met afbeelding van KA 8050; verzameling Emma Budge, Hamburg; veiling verzameling Emma Budge, Paul Graupe, Berlijn 27/29-9-1937, nr. 254; veiling Berlijn 27/29-9-1937, nr. 255; kunsthandel A. Vecht, Amsterdam; verzameling H.P. Doodeheefver, Hilversum; kunsthandel Katz, Dieren; verzameling W.J.R. Dreesmann, Amsterdam; aankoop op veiling Frederik Muller, Amsterdam 22/25-3-1960, nr. 95.
Uit onderzoek naar de herkomst van dit werk, is gebleken dat de eigenaar het mogelijk onvrijwillig heeft moeten afstaan ten gevolge van het naziregime. Zie http://amsterdammuseum.nl/collectie/herkomst
Deze pronkzoutvaten zijn vervaardigd in de zogeheten kwabstijl, vol organische vormen. Lutma beheerste deze stijl als geen ander. ( Laura van Hasselt)
Catalogue silver collection AHM 2003
Deze zoutvaten vormen een hoogtepunt in het oeuvre van Johannes Lutma I. Omstreeks 1639 liet hij zich door Jacob Backer (1608-1651) portretteren met een op een van deze objecten gelijkend zoutvat (De Lorm 2001~2, p. 40 afb. 10a). Het afgebeelde vat is zeer verwant aan één van een paar zoutvaten waarmee dit ten minste sedert 1858 een set van vier vormde. In dat jaar werden ze namelijk alle vier getoond op de tentoonstelling 'Voorwerpen uit vroegeren tijd', gehouden in het gebouw van Arti et Amicitiae in Amsterdam (Van der Kellen 1861, p. 46-47; in de catalogus van 1858 worden ze niet vermeld). De overige twee exemplaren, die weinig verschillen van het hier beschreven paar, dateren van 1639 en bevinden zich in het Rijksmuseum te Amsterdam (De Lorm 2001, p. 38-41 nr. 10). Beide paren werden van elkaar gescheiden in 1960, het jaar waarin de verzameling Dreesmann, waarvan de set toen deel uitmaakte, geveild werd.
De inventie van de geheel met kwabornamenten versierde driehoekige voet met poten in de vorm van zeewezens berust waarschijnlijk bij Adam van Vianen (1568/69-1627). De voet komt voor als onderdeel van twee kandelaars die zijn afgebeeld in de 'Constighe Modellen', een reeks prenten met ontwerpen en schetsen van uitgevoerde werken van Adam en Christiaen van Vianen (ca. 1600/05-1667), door de laatste uitgegeven in 1650 (nr. 23 en 25). Adam van Vianen ging Lutma voor in de vervaardiging van zoutvaten waarvan de stam gevormd wordt door een menselijk figuur. De vroegst bekende exemplaren hiervan bevinden zich in het Rijksmuseum. Voet en stam van de Lutma-vaten zijn afzonderlijk gegoten, waardoor ze als duidelijk gescheiden vormelementen werken. Iets overeenkomstigs doet zich voor bij de voet en de stam van de nautilusbokaal van Hendrick Bloem uit 1649 (cat.nr. KA 14200).
Het contrast is nog versterkt doordat de voet en de schaal een vergulde, en de stam een mat witte huid hebben. Het gieten van de onderdelen had een praktische reden; zo konden op relatief eenvoudige wijze meer exemplaren worden vervaardigd. Bovendien konden met de onderdelen ook andersoortige voorwerpen worden samengesteld. Dit laatste blijkt uit twee zeventiende-eeuwse stillevens waarop een bekerschroef voorkomt met dezelfde voet en stam als de hier besproken zoutvaten (De Lorm 2001~2, p. 41 afb. 10b, 10c). Op het paneel van Gilles van Berleborch (werkzaam Amsterdam ca. 1649-1655) is een bekerschroef weergegeven waarvan voet en stam identiek zijn aan één der hier besproken zoutvaten (KA 8050) (afb. Xa). Op het schilderij is duidelijk te zien dat voet en nodus verguld zijn terwijl de putto zilverkleurig is.
Hier is sprake van een assemblage van onderdelen die ook bij de zoutvaten zijn toegepast. Tevens is hiermee aangetoond dat de combinatie van vergulde en onvergulde onderdelen van de zoutvaten oorspronkelijk is. De schilderijen bewijzen dat de werken in hun tijd een grote reputatie moeten hebben gehad. Mede vanwege een technisch aspect - een cirkelvormige uitsparing in de voet voor het draaimechaniek - is het goed mogelijk dat de gietmallen in eerste instantie voor de vervaardiging van bekerschroeven zijn ontwikkeld. (De Lorm 2000, p. 58-90). Zie inleiding Vreeken, p. X, afb. X. ( Bert Vreeken)