opschrift uiteinden banden: 1595/: een rolwerk-cartouche met gegraveerd jaartal 1595
oud stadsbezit
inv.nr. KA 8528 t/m KA 8533
Zes bloedbanden, elk bestaande uit drie banen, de middelste van zwarte felp, de twee buitenste van rood fluweel. Zilverbeslag bestaande uit diverse losse, op textiele ondergrond gehechte onderdelen. Op zich verbredende, afgeronde uiteinden van elke band een verguld zilveren ornament in vier delen, bestaande uit het geëmailleerde gekroonde wapen van Amsterdam, gehouden door twee leeuwen. Hieronder een rolwerk-cartouche met het gegraveerde jaartal: 1595/, alsmede een kinderkopje. Een band met ontbrekende stadswapens. Drie banden, elk met 27x3 zilveren Andreaskruisen op middelste baan, een band met 28x3 kruisen, een band met 26x3 kruisen en een band met 9x3 Andreaskruisen.
Origin
Vervaardigd in opdracht van de stad Amsterdam; bewaard ten stadhuize (Dam), kamer Thesaurie Ordinaris, tot 1806; (Dam), rariteitenkamer 1806-1808; (Prinsenhof), rariteitenkamer 1808-1885; bruikleen van de stad Amsterdam aan het Rijksmuseum, Amsterdam, 1885-1926; Amsterdams Historisch Museum, 1926
Een bloedband of -reep was een onderscheidingsteken van de hoogste stedelijke autoriteit. Schout, burgemeesters en schepenen droegen de band over de linkerschouder bij terechtstellingen. De historicus Hans Bontemantel verhaalt hoe deze functionarissen in 1669 ter gelegenheid van een executie in hun bloedrokken ten stadhuize verschenen: 'welcke rocken sijn van swart laaken, een satijne bef en opslagen, bijnae in maniere als de raatsheeren aen hebben, als ter audientie op de rollen sitten; over de slincker schouder van voore tot achteren neder is genayt een root fluweele reep, daerop silvere cruysen op swart felp [...]' (Bontemantel/Kernkamp 1897 dl 1, p. 65, 66). Stadshistorieschrijver Jan Wagenaar geeft een soortgelijke beschrijving (Wagenaar 1760-1802, dl 3, p. 288). De banden werden door de burgemeesters en de schepenen bij hun aftreden plechtig aan hun opvolgers overgedragen. Ze zijn tot in de Franse Tijd in gebruik gebleven (zie Inleiding De Roever, p. X).
De historicus Jan ter Gouw wist het gebruik van bloedbanden terug te voeren tot 1550, toen voor het maken van twaalf van deze stroken - voor de schout, de vier burgemeesters en de zeven schepenen - 89 gulden en 1 stuiver werd uitgegeven. In 1560 werden er met het oog op de uitbreiding van het aantal schepenen twee stroken bijgemaakt. In 1595 werden nieuwe repen vervaardigd voor een bedrag van ruim 400 gulden:
'AECHGEN EVERTS, de huysvrouwe van JAN CLAESZ goudtsmit betaelt de so. van vier hondert twee gulden negen sts acht d over het maeken van verscheyden stroecken tot behouff vanden heren va gerechte daer thoe het silver gelevert, en het fasoen anden snyder betaelt heeft [...]' (Van Biema 1906, p. 58).
Hoe een bloedband werd gedragen is te zien op een aantal geschilderde portretten van Amsterdamse schepenen in het Politiemuseum te Apeldoorn en het Amsterdams Historisch Museum. Het vroegste portret is een kopie naar een anoniem schilderij uit omstreeks 1530 en stelt vermoedelijk Gerrit van den Anxter voor (inv.nr. DA 454). Het schilderij toont aan dat een bloedband reeds voor het midden van de zestiende eeuw in gebruik was. Latere voorbeelden zijn een portret van Cornelis Backer (1633-1681) door Jan van Mieris (1660-1690) (inv.nr. SB 2545) en een portret van Willem Sautijn (1703-1743) door Jean Fournier (ca. 1700-1765) (inv.nr. SB 5772). Op deze schilderijen zijn van de bloedbanden alleen de zilveren kruisjes op de zwarte middenbaan te zien. Het uiteinde van de band met het zilverbeslag - geflankeerd door de lettercombinatie AM - is zichtbaar op een door Frans van Mieris (1689-1763) geschilderd portret van mr. Cornelis Backer (1693-1775) (inv.nr. SB 2542). (afb. Xa)
Uitgaande van het hierboven genoemde aantal functionarissen kunnen er maximaal veertien bloedbanden zijn geweest. Voor zover bekend zijn er tien bewaard gebleven. Naast de zes exemplaren in het Amsterdams Historisch Museum bevinden zich twee stuks in de verzameling van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap (inv.nr. BK-KOG-1479a,b), in 1861 aangekocht uit de verzameling Elias, en een in de collectie Six (inv.nr. 01699), beide te Amsterdam (Historische 1876-A, p. 48 nr. 751; Beijer/Bosman-Jelgersma/Dudok van Heel 19xx, p. 67 afb.). De Archiefdienst voor Kennemerland bezit een Amsterdamse bloedband, afkomstig van Adriaan Cornelis Fabricius (1767-1847) (Familiearchief Fabricius, inv.nr. 234), die in 1793 tot schepen werd benoemd (Catalogus 1925, p. 227 nr. 2999).
Daarnaast bezat de negentiende-eeuwse numismaat Willem Carel Esdré een bloedband (Catalogus 1842, p. 135 nr. 2466). Het zilverbeslag van de tien bloedbanden vertoont onderling nauwelijks verschillen. Zie voor de zilveren letters A en M die de bloedbanden hebben geflankeerd: cat.nr. KA 14061. Zie Inleiding Vreeken, p. xx. ( Bert Vreeken)