opschrift in het middenkader, kloksgewijs: CATHARINI / 15 JAAR / EIJGENSTEIJN / OUT: Naam en leeftijd van borduurster
opschrift in de uitgespaarde hoeken (zwikken) van het middenkader: AN / NO / 18 / 37: jaartal voltooiing doek
opschrift buitenzijden van het middenkader, kloksgewijs: ACR / HE / PT / ES: ACR: Anna Catharina Raaphorst, opper-linnen-naaimatres
HE: Hendrik Eijgensteijn, van der van borduurster
PT: Pietje Tim, assistent van Anna Raaphorst
ES: Elisabeth Sikking, moeder van borduurster
Met veel liefde voor merk- en stoplappen schreef Berthi Smith-Sanders het boek Merk- en stoplappen uit het Burgerweeshuis Amsterdam (2013). Daarin beschrijft ze tien merk- en stoplappen uit één en dezelfde familie, op één doek na, de doek van Susanna Rondeau. De meeste doeken zijn vervaardigd in het Burgerweeshuis in Amsterdam, enkele kwamen tot stand in de huiselijke kring onder moeders vleugels. De doeken zijn, samen met de familieverhalen, generaties lang van moeder op dochter doorgegeven, totdat ze uiteindelijk op 9 november 1996 in een advertentie in Vrij Nederland te koop worden aangeboden. Mevrouw Sanders reageert. Korte tijd later is ze de eigenares. Haar echtgenoot Peter Smith duikt het Stadsarchief in en doet uitvoering onderzoek naar herkomst van de achtergrond van de borduursters. Dit resulteert in een prachtig naslagwerk. De merk- en stoplappen van Johanna Sikking (1784-1857), de dochter van haar zus Elisabeth (1773-183) Gerarda (Kaatje) Eijgensteijn (1822-1904) en Kaatjes kinderen Elisabeth (1860-1951) en Catharina Gerarda Evers (1863-1951) én van Susanna Rondeau komen tot leven. In 2021 doet mevrouw Sanders afstand van de doeken. De merk- en stoplappen gaan over in de collectie van het museum. Ze zijn, de doeken van de zusjes Evers uitgezonderd, weer thuis, op de plek waar ze ooit vervaardigd zijn.
Catharina Gerarda (Kaatje) Eijgensteijn wordt op 21 april 1822 geboren in Amsterdam. Ze is de dochter van Elisabeth Sikking, - de oudere zus van Johanna Sikking (1773-1835) van wie het museum een merk- en een stoplap in de collectie heeft. Op 20 januari 1803 trouwt ze met Hendrik Lodewijk Eijgensteijn (1770-1827). Ze is op die dag ruim vier maanden in verwachting van haar eerste kind. Uiteindelijk krijgt het paar vier dochters en vier zonen. Kaatje is haar jongste kind. Haar vader overlijdt in 1827 als Kaatje nog een kleuter is, haar moeder op 10 februari 1835. Een week later wordt de twaalfjarige Kaatje door haar tantes Catharina Elisabeth en Johanna Hendrika Sikking, kinderen uit het eerste huwelijk van hun grootvader, naar het Burgerweeshuis in de Kalverstraat gebracht. Kaatje verlaat het weeshuis op 30 april 1843. Ze krijgt een grote houten kist, en bescheiden uitzet en wat lijfgoed mee. Ze vindt een betrekking als dienstbode bij een gegoede familie. Als ze op haar dertigste nog niet getrouwd is, wordt er door het weeshuis uitgekeken naar een geschikte echtgenoot voor Kaatje. Ze wordt gekoppeld aan de 25-jarige dove kachelsmid Frederik Casper Evers. Hij bracht zijn jeugd door in het Lutherse weeshuis. Met hem krijgt ze twee zonen en twee dochters. Haar eerste kindje Frederik Casper (1853) is niet levensvatbaar. Hij overlijdt hooguit één jaar oud. Zijn broertje, wordt onder dezelfde naam, in 1856 geboren waarna de dochters Elisabeth (1860) en Catharina Gerarda (1863) het levenslicht zien. In 1895 verliest Kaatje haar echtgenoot. Ze is nu weduwe. Kaatje overlijdt enkele jaren later op 28 november 1904 in Haarlem.
Net als ieder Burgerweeshuismeisje maakt Kaatje een merk- en stoplap, met als tussenstop een klein proefstoplapje. Ze voltooit deze stoplap in 1837, één jaar na haar merklap. Rondom een middenkader plaatst ze twaalf stoppen. Deze bestaan voornamelijk uit kruisvormige stoppen; de winkelhaakstop in de linkeronderhoek uitgezonderd. Onder deze toch al lastige winkelhaakstop, maakt Kaatje nog een klein hoekstopje in dezelfde kleur als de ondergrond. Het middenkader is uit de stof gesneden en met vier brede sneestoppen weer onzichtbaar teruggeplaatst. In het hart van de doek, kiest Kaatje voor nog een stopje van kleiner formaat. In de buitenhoeken van de inzetstop schrijft Kaatje AN NO 18 37, het jaar waarin ze de doek voltooid heeft. Rondom het kader zijn vier paar initialen geborduurd. Ze draaien met de klok mee, wat kenmerkend is voor het Burgerweeshuis. De ES en de EH verwijzen naar Kaatjes vader en moeder, Hendrik Eijgensteijn en Elisabeth Sikking; de ACR en PT behoren de Opper-Linnen-Naaimatres Anna Catharina Raaphorst en haar hulp Pietje Tim toe. In het middenvak vindt Kaatje nog ruimte voor haar naam en haar leeftijd: CATHARINA EYGENSTEIN OUD 15 IAAR. De kruisstoppen spreken voor haar kundigheid. Bijzonder is dat de kruisarmen in doorstoptechniek in een ander patroon uitgevoerd zijn dan het kruispunt waar deze armen samenkomen; de plek waar ze het gat in de doek bedekken. De uitzonderlijke kwaliteit van Kaatjes werk valt niet alleen haar linnenmoeder op; Kaat is uitverkoren om haar doeken aan de regentessen te tonen. De dames zijn zo onder de indruk dat Kaatje een zilveren naaldenkoker als beloning krijgt. Deze naaldenkoker is eveneens in de collectie opgenomen (inv.nr. 7135).
Literatuur: Merk- en stoplappen uit het Burgerweeshuis Amsterdam, Berthi Smith-Sanders, 2013
(Suzette van 't Hof)