Het gezelschap, verenigd aan een tafel, ontvangt bericht van de gildeknecht Sieuwert van Duynen (links). De beelden zijn ten voeten uit. Op de muur voorstellingen van Apollo en een godin.
Herkomst
Theatrum Anatomicum in de Kleine Vleeshal; vergaderkamer van het Geneeskundig Toevoorzicht; in 1879 op het Stadhuis in de kamer van de Ingenieur; bruikleen aan Rijksmuseum, 1885
Trefwoorden
, , , , ,
167528
Catalogus AHM 1975/'79
De voorgestelde doktoren zijn: Egbertus Veen, Bonaventura van Dortmont en Joan Verwout, met de apothekers: Joannes de Vriest en Jacobus Dankertsz. de Rij; rechts de zoon van de apotheker De Vriest, links de gildeknecht Sieuwert van Duinen (Wagenaar; Tilanus; vgl. Moes, die andere regentenstukken vermeldt, waarop Van Dortmont eveneens voorkomt).
De zinnebeeldige versiering boven de deur is het wapen van het Collegium Medicum; dat wapen was, naar Wagenaar meedeelt, "een slang, die om eenig geneezend kruid geslingerd is. 't Schild wordt van eene hand vastgehouden" (in werkelijkheid was het niet binnen, maar buiten boven de toegangspoort van de vergaderplaats der inspecteurs aangebracht, zie WAGENAAR II, blz. 381).
De sculptuur in de nis links achter stelt, blijkens de boog, Apollo voor, de god der geneeskunst. Hij 'hoort' dus zeker bij de drie afgebeelde artsen. Wellicht is de vrouwenfiguur in de nis rechts, die een plant of vrucht (?) in de hand houdt, Hygieia. Deze godin was de dochter of de echtgenote van de goddelijke arts Asklepius en wordt meestal als diens helpster voorgesteld. Op de titelprent van de van 1701 daterende "Pharmacopoea Amstelredamensis" zien wij haar echter terwijl zij bezig is recepten te bereiden, dus als vrouwelijke apotheker (zie: J. Schouten, op. cit., blz. 143, afb. 42). Wellicht was dit gegrond op een meer verbreid idee en beschouwden de op ons schilderij afgebeelde apothekers deze godin als hun beschermvrouwe.
Zie over het Collegium Medicum: WAGENAAR II, blz. 380 e.v.; D.A. Wittop Koning, De voorgeschiedenis van het Collegium Medicum, in: Jaarb. Amstelod. 41, 1947, blz. 51 66.