Dit schilderij behoort tot de door Colijn nagetekende schuttersstukken. Zijn natekeningen zijn gedeeltelijk van wapens en namen voorzien (zie: Six 1903).
De voorgestelden kunnen daardoor als volgt geïdentificeerd worden:
Bovenste rij: 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 2, 11, 12, 13, 14, 32, 15;
onderste rij: 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 1, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31.
1. Reynst Pieters Captn.
2. Cleas Claes Kruijs Vaandrig
4. Klaas Engelen
11. Jan Banningh Koekkebakker
15. Sybrant Bam
16. Willem Bitter
17. Pieter Martsz Kodde
18. Wm. van Kampen
19. Pieter Klaasz Boer
20. Heindr. van Marken
21. Gerret Jacobs Verwer
22. Fredrik Fredriks Serwouters
23. Laurens Jacobs Reael
24. Cornelis Pieters Hooft
25. Dirk Thijmans brouw. in de druijf
26. Hans van Nes
27. Cornelis Symons Jonkheyn
29. Jan de Bisschop
31. Heindr. Laurersz Spiegel
32. Heereman de doelenknecht
(naar M.S. Egerton no. 983, folio 11 en 12, British Museum; fotokopie aanwezig in het AFW).
Nog een tweede natekening is bewaard gebleven, en wel die van Christoffel Beudeker (ca 1675 1756). Bij Beudeker ontbreken Klaas Engelen (nr. 4) en Heereman, de doelenknecht (nr. 32). Voor het overige geeft hij dezelfde namen als Colijn, zij het in een iets andere spelling (zie: Six 1897).
In Schaeps lijst van de in 1653 in de Handboogdoelen aanwezige schuttersstukken vinden we ons schilderij onder nr. 11: "AO 1585. Tegen het middelschot na de straetsijde is het stuck van Ao 1585, synde twee hoogh geschildert door .. Barentsz." (SCHELTEMA VII, 1885 , blz. 129).
In de aantekeningen van Bontemantel (zie hierover Six 1897, blz. 129 e.v.) wordt ons schilderij vermeld: "1585 Ryer Pietersz., Capityn Claes Claes Cruys, Vaend."
Nadat Schaep D. Barendsz. als de schilder had genoemd, stelde Van Dyk het stuk als eerste op naam van C. Ketel: "no. 117. Boven de Deur van 't groote Kramers Gildt hangt een dito, van Cornelis Keetel geschildert omtrent 't Jaer 1690. deeze zijn alle van Kleeding en Geweer als het eerste, hier in zijn twee en dertig Pourtretten". Het jaartal 1690 is een drukfout, want in zijn in houdsopgave (Van DYK 1790, blz. XIII) heet het 1609, hetgeen dichter bij de waarheid komt. Ook Wagenaar, ongetwijfeld in navolging van Van Dyk, noemde het schuttersstuk een Cornelis Ketel.
In latere jaren heeft ons schilderij sterk geleden. Nog in 1903 beschreef Six het "in zeer overschilderden toestand, zóo dat zelfs 4 koppen op den achtergrond (fig. 4, 10, 13 en 32) geheel zijn weg gewerkt". Tegenwoordig zijn deze koppen weer enigszins zichtbaar (in 1906 werd een aantal overschilderingen verwijderd; zie adm. restauraties in het Stedelijk Museum), maar de overschildering leidde Scheltema in 1864 en 1879 ertoe dit paneel te identificeren met Van Dyks no. 115: "Zevenentwintig schutters door Paulus Moreelse". Scheltema maakte er van "achtentwintig beelden, van welke zeventien vóór en elf achter eene balustrade staan".
Bredius herstelde Van Dyks toeschrijving aan Cornelis Ketel (cat. Rijksmuseum 1886). Six greep weer op Schaep terug en wees het schilderij aan Dirck Barendsz toe (Six 1903). Hoogewerff meende dat als dit stuk werkelijk van Barendsz zou zijn, hij op vijftigjarige leeftijd sterk achteruit gegaan moest zijn. De Vries bleef aan Dirck Barendsz denken en vermoedde dat Barendsz enkele gebaren, zoals dat van het steunen van de hand in de zij, van zijn leerling Ketel had overgenomen. Judson meent, met het grootste voorbehoud vanwege de zeer slechte staat, dat ons paneel dichter bij Ketel dan bij Barendsz staat. ( Rob Ruurs)