De stad Amsterdam bezit vier schuttersstukken, die in stijl en uitvoering zo aan elkaar verwant zijn, dat ze aan één meester kunnen worden toegeschreven. We weten echter niet wie die meester was, reden waarom heeft hij een noodnaam gekregen: de Meester van het Antwerps familieportret, naar een portret door hem dat zich in het Koninklijk Museum in Antwerpen bevindt.
Hier zijn zeventien schutters van Rot F afgebeeld. De in twee rijen boven elkaar gegroepeerde mannen zijn lid van het Kloveniersgilde. Ze zijn als zodanig te herkennen doordat vier van hen de loop van een klover vasthouden, een soort musket. Bovendien dragen enkelen aan hun mouw het insigne van de kloveniers, die een vogelklauw met een geweertje verbeeldt. Ook op het schaaltje dat de man linksboven vasthoudt, is een vogelklauw te zien. Deze klauw verwijst naar het woord Clauweniers, een alternatieve spelling voor Kloveniers.
Dank zij een briefje in zijn hand weten we van een van de schutters wie hij is. Op het briefje staat: “Domino Cornelis / van Dellef / in / Amstredam”. Deze Cornelis van Delft werd in 1549 lid van het kloveniersgilde. ( Tom van der Molen)
Tentoonstellingstekst
Het is duidelijk wie hier de baas is: de man middenonder. Hij is waarschijnlijk de kapitein van deze groep schutters en pronkt met een duur radslotpistool. Hij zal een rijk man zijn, want schutters moeten hun eigen wapens betalen.
Catalogustekst
Uit de periode tussen 1550 en 1567 zijn twaalf schuttersstukken bekend. De belangrijkste makers waren Dirck Jacobsz., Dirck Barendsz. en een onbekende schilder die wordt aangeduid met de noodnaam ‘Meester van het Antwerps familieportret’. Op diens meest geslaagde schilderij dat 1557 is gedateerd, zijn zeventien schutters geportretteerd. De mannen zijn verdeeld over twee horizontale rijen, gescheiden door een balustrade. De schutters op de onderste rij zijn bij een tafel gegroepeerd. De schutter achter de tafel zal de kapitein zijn. Hij toont een radslotpistool, in die tijd een zeer modern en kostbaar vuurwapen. Vier andere schutters houden de loop van een geweer vast om aan te geven dat het hier om een rot van het Kloveniersgilde gaat. Verder zijn twee van de schutters voorzien van het insigne van de Kloveniers op hun mouw: een vogelklauwtje met daar een geweertje en op het schaaltje dat de man uiterst links op de bovenste rij vasthoudt, is ook de afbeelding van een vogelklauwtje zichtbaar. Dat hier rot F van de kloveniers is afgebeeld, is middenboven in de achtergrond te zien.
De man rechts naast de kapitein is als schrijver van het rot herkenbaar aan zijn pen. De schutter links naast de kapitein draagt een oranje sjerp en gezien de indeling op vergelijkbare portretten en de rangorde binnen een rot, is het aannemelijk dat dit de luitenant is. Het drietal zit temidden van de rijkere burgers van het rot, gekleed in hun met bont afgezette, donkere tabbaarden. Ook de handschoenen in hun hand zijn een aanduiding van hun voornaamheid. De kapitein draagt als enige een leren wambuis.
De schutter in de bovenste rij rechts van het midden toont een glas met een witte bol. Vanwege de opvallende plaatsing is het waarschijnlijker dat dit attribuut in verband staat met het leven binnen het gilde dan met het beroep of de sociale status van de schutter. Van de andere afgebeelde attributen kan de schedel worden opgevat als symbool van de vergankelijkheid.
Van slechts een van de schutters is de naam bekend. Op het briefje dat de man rechts boven vasthoudt is de naam ‘Domino Cornelis/Van Dellef/ in/ Amstredam’ te lezen. Dit zal waarschijnlijk Cornelis van Delft zijn die waarschijnlijk in 1531 als makelaar te Amsterdam werd ingeschreven. Nadat hij eerst lid van het Handbooggilde was geweest, trad hij in 1549 tot het Kloveniersgilde toe.
De maker van het schilderij is een onbekende schilder uit de omgeving van Dirck Jacobsz. In de collectie van de stad Amsterdam zijn nog drie andere schuttersstukken die in stijl zeer verwant zijn. Op al deze schilderijen zijn de schutters in horizontale rijen geplaatst met een strenge symmetrie, waarbij de hoofden op één hoogte en dicht naast elkaar zijn geplaatst. Daarnaast zijn de hoofden weinig plastisch weergegeven en zijn de handen met knokige, onnatuurlijke gespreide vingers weergegeven. Op grond van deze kenmerken kunnen deze schilderijen worden toegeschreven aan deze zogenoemde ‘Meester van het Antwerps familieportret’, naar een portret van de familie Van Doesburgh in het Koninklijk Museum te Antwerpen. ( Judith van Gent)
Tentoonstellingstekst
De 17 schutters van Rot F zijn in twee rijen geportretteerd, gescheiden door een balustrade. De schutter middenonder toont een radslotpistool. Dit gold toentertijd als een zeer modern en kostbaar vuurwapen. De andere schutters zijn voorzien van attributen, waarvan sommige verwijzen naar de organisatie waartoe het rot behoorde, het gilde der Kloveniers. Vanaf 1522 waren er in Amsterdam drie schuttersgilden. Deze gilden telden ieder ongeveer 200 schutters, verdeeld over twaalf rotten, elk met een eigen letter. De Kloveniersschutterij, waartoe de afgebeelde schutters behoorden, was het jongste van de drie gilden. Zij was opgericht in 1522 ter vervanging van de Oude Schutterij. De aangesloten schutters hanteerden de klover, een type musket. In de 16de eeuw gingen alle schuttersgilden over op het gebruik van vuurwapens. Wel bleven zij herkenbaar aan hun oude symbolen. Twee van de schutters van Rot F zijn voorzien van het insigne van de Kloveniers op hun mouw: een geweer aan een klauw. Sommigen omvatten de loop van een geweer. Van de andere afgebeelde attributen kan de schedel worden opgevat als symbool van de vergankelijkheid. ( Norbert Middelkoop)
Catalogus AHM 1975/'79
Op het geweer op de tafel het opschrift: "..INDER.. GODS WOERT/1557"; op het briefje in de hand van de man rechts boven: "Domino Cornelis/Van Dellef/ in/ Amstredam"; midden boven: "F", de letter van het afgebeelde rot; links midden: "1557" (facsimiles in cat. Rijksmuseum).
De "F" maakt het mogelijk het stuk te identificeren met een door Schaep in 1653 aldus vermeld schilderij in de Kloveniersdoelen: "Op de Princekamer aan 't voorhuys na de straetsyde voor de schoorsteen een oud stuck get. F., ao ..". Niet opgemerkt is dat de groepering en opstelling der figuren vrijwel precies gelijk is aan die op een anoniem, 1558 gedateerd, schuttersstuk met 19 persoren, waarvan slechts een natekening door J. Colijn bewaard is (vergelijk de afbeelding daarvan bij SIX 1903, pl. IV).
Scheltema beschreef ons stuk als door een anoniem meester. In het Rijksmuseum stond het daarna eerst op naam van Cornelis Anthonisz. (cat. Rijksmuseum 1912). In zijn artikel over Dirck Jacobsz aanvaardde Six deze toeschrijving, met de opmerking dat de man met het briefje waar "Cornelis van Dellef" op staat, wellicht Cornelis Anthonisz zelf voorstelt (Six 1895), een idee waarvan Dubiez vond dat het "met stelligheid (moet) worden verworpen" (Dubiez, blz. 11). Overigens schreef Six zelf, toen naderhand bleek dat Corn. Anthonisz. reeds twee jaar vóór het ontstaan van het schilderij overleed, het stuk alsnog aan Dirck Jacobsz toe (Six 1903). Bredius bleef niettemin vasthouden aan: géén Jacobsz, doch Corn. Anthonisz. Riegl noemde het door een "onbekend meester". In cat. Rijksmuseum 1934 rubriceerde men het als D. Jacobsz met evenwel de toevoeging: "Waarschijnlijk van een andere hand". De Vries achtte het ontstaan in Dirck Jacobsz' omgeving (De Vries 1934). Hoogewerff zag het als van de hand van een "zeer middelmatig schilder in de trant van Dirck Jacobsz.". Het stuk werd ook, evenals cat.nrs. 604 606 (zie aldaar) toegeschreven aan "De meester van het Antwerpse familieportret".
Het lijkt mij zeer geed mogelijk dat de man met het briefje in de hand tcch een zelfportret is en dat wij het "Cornelis van Dellef" als een signatuur moeten opvattern. In Delft leefde namelijk een schildersfamilie "(van) Delff", waarin de naam Cornelis herhaaldelijk voorkomt: Cornelis Jacobsz Delff, l571 1643; Nicolaes Cornelis Delff, overleden vóór 1620 (zie: THIEME BECKER IX, blz. 14, 15). Met name komt de Cornelis Jacobsz., die van 1554 tot 1574 te Delft werkzaam was en er o.a. "Contrefeytsels" maakte in aanmerking (vergelijk P. Beydals, Cornelis Jacobsz. uit Delft, in: Verslag van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap 79, 1936 1937, blz. 69 e.v.). De toevoeging op het briefje: "in Amstredam" diende er dan toe om duidelijk te maken dat de schilder Cornelis (Jacobs) Delff het schil derij in Amsterdam maakte en niet in zijn eigen woonplaats Delft.
( Albert Blankert)
Tentoonstellingstekst
De 17 schutters van Rot F zijn in twee rijen geportretteerd, gescheiden door een balustrade.
De schutter middenvoor toont een radslotpistool, een zeer modern en kostbaar vuurwapen. De andere schutters zijn voorzien van attributen, waarvan sommige verwijzen naar de organisatie waartoe het rot behoorde, het gilde der Kloveniers. De aangesloten schutters hanteerden de klover, een type musket. In de 16de eeuw gingen alle schuttersgilden over op het gebruik van vuurwapens. Wel bleven zij herkenbaar aan hun oude symbolen. Twee van de schutters van Rot F zijn voorzien van het insigne van de Kloveniers op hun mouw: een geweer aan een klauw. Sommigen omvatten de loop van een geweer. Van de andere afgebeelde attributen kan de schedel worden opgevat als symbool van de vergankelijkheid.