Schenking aan de maatschappij Felix Meritis van de commissie benoemd tot het opnemen van de Staat der boetenkas van het departement van koophandel van de Maatschappij (door de Commissie gekocht van de kunstenaar), 1801; overgedragen aan de Stad Amsterdam, 1889; bruikleen aan Rijksmuseum, 1889-1972
Aan de Keizersgracht 324 werd op 31 oktober 1788 het gebouw Felix Meritis ingewijd. In 1777 had de gegoede burgerij van Amsterdam – geïnspireerd door de verlichtingsidealen – het genootschap Felix Meritis opgericht ter bevordering van kunst en wetenschap. De verschillende zalen werden gebruikt voor concerten, literaire bijeenkomsten en debatten. De ovale concertzaal was tot ver in de 19de eeuw de belangrijkste muziekzaal van Amsterdam en genoot een grote internationale reputatie: bekende musici traden er op, onder wie Robert en Clara Schumann, Saint-Saëns, Brahms en Röntgen.
Toen in 1888 het genootschap was ontbonden werd in het pand een drukkerij gehuisvest. Na de Tweede Wereldoorlog vestigde de CPN zich in het gebouw en rolde het dagblad De Waarheid er van de persen. In 1969 opende het Shaffy-theater er de deuren voor de Nederlandse avant-garde met onder meer Ramses Shaffy, Baal en Hauser Orkater als uitvoerende artiesten. Sinds 1988 is Felix Meritis een Europees Centrum voor Kunst, Cultuur en Wetenschap, het functioneert als kennisinstituut en platform voor de Europese culturele dialoog.
Op het schilderij van Adriaan de Lelie, is de inwijding in 1788 afgebeeld. In de ovale Muziekzaal spreekt Jan Hendrik van Swinden, hoogleraar in de wijsbegeerte, wis-, natuur- en sterrenkunde aan het Athenaeum Illustre, tot de leden van de Maatschappij. Velen van hen zijn in het schilderij geportretteerd. Het orkest op de achtergrond bracht tijdens de plechtigheid muziek ten gehore die speciaal voor de gelegenheid was geschreven.
( Gusta Reichwein)
Catalogustekst
Ongetwijfeld geïnspireerd door de Voordracht van Andreas Bonn bestelde het Departement Koophandel op 2 januari 1800 een groepsportret bij De Lelie, dat de inwijding van het gebouw van Felix Meritis aan de Keizersgracht in herinnering moest brengen, achttien jaar eerder. Ditmaal ging de schilder uit van een groep met levensgrote portretten, gecentreerd rond de openingstoespraak van de wis-, natuur- en sterrenkundige professor Jean Henri van Swinden. Hij kon zich behalve op het beschrijving van het ceremonieel baseren op een prent door Reinier Vinkeles uit 1799, die de orerende hoogleraar in een ordentelijke symmetrische opstelling weergeeft, met enkele muzikanten op de achtergrond. Uit de verslaglegging van de gebeurtenissen is bekend dat Van Swinden twee avonden achter elkaar een speech heeft afgestoken, vanachter een lessenaar die op de pianoforte stond. Voor en na zijn rede werd muziek ten gehore gebracht. Wegens de overweldigende belangstelling was de feitelijke inwijding op 31 oktober 1788 slechts toegankelijk voor de leden en stedelijke hoogwaardigheidsbekleders. Op 1 november werd de plechtigheid herhaald, een bijeenkomst waarbij directieleden, honoraire leden en enkele vrouwen welkom waren.
Deelname aan De Lelie’s schilderij bleef niet beperkt tot leden van het departement van Koophandel; de interesse kwam uit alle geledingen van de Maatschappij. Aangezien op het schilderij een paar vrouwen zijn te zien, is men geneigd het te interpreteren als een weergave van de tweede openingsdag. Echter, bij de presentatie van het schilderij op 24 augustus 1801 spreken de notulen over 31 oktober als weergegeven dag. Wellicht heeft De Lelie de beide spreekbeurten gecombineerd. De groep gepruikte heren is herkenbaar gesitueerd in de ovale Gehoorzaal van Felix Meritis, luisterend naar de woorden van Van Swinden. Op de achtergrond bevinden zich enkele musici met hun instrumenten. Dirigent Joseph Schmidt staat rechts naast de spreker, met in zijn hand een rol bladmuziek, door hem speciaal voor de gelegenheid gecomponeerd. Rechtsboven staat Van Swindens zoon; schuin boven het hoofd van de spreker kijkt de schilder zelf ons wederom aan.
Onder de geportretteerden zijn er vier die in 1800 al waren overleden, zodat hun beeltenissen postuum zijn. Drie van hen bevinden zich aan de linker kant op de onderste rij; de man in het midden kijkt wijselijk in de richting van de spreker. Misschien wijst de zichtbare aangezette strook linnen aan deze zijde op een uitbreiding van het doek gedurende het schilderproces. Elders op het doek zijn tal van eigenhandige correcties te onderscheiden. In 1807 vroeg De Lelie de Inwijding terug om ‘hetzelve op nieuw in eene andere vorm, en op kleiner formaat (..) te verschilderen’. Inmiddels had hij zijn derde, wederom kleinfigurige groepsportret voor Felix Meritis afgeleverd. Ook toen De Lelie werkte aan zijn vierde groepsportret, stond het grote doek van de Inwijding nog in zijn atelier. In 1817 gaf hij het terug aan Felix Meritis. ( Norbert Middelkoop)
Tentoonstellingstekst
Op 31 oktober en 1 november 1788 werd het nieuwe gebouw van Felix Meritis aan de Keizersgracht ingewijd. Twaalf jaar later kreeg Adriaan de Lelie de opdracht voor een schilderij waarin deze gebeurtenis werd vastgelegd.
In de ovale Muziekzaal spreekt Jan Hendrik van Swinden, hoogleraar in de wijsbegeerte, wis-, natuur- en sterrenkunde aan het Athenaeum Illustre, tot de leden van de Maatschappij. Velen van hen zijn in het schilderij geportretteerd.
Het orkest op de achtergrond bracht tijdens de plechtigheid muziek ten gehore die speciaal voor de gelegenheid was geschreven. De componist, Joseph Schmidt, is te zien rechts naast de spreker. Hij houdt zijn muziek opgerold in de hand. De Lelie schilderde zijn zelfportret schuin boven het hoofd van Van Swinden.
Catalogus AHM 1975/'79
Vroeger werd het schilderij geëxposeerd met een tekening er naar door J.C. de Haen (1777 1836], die zich nu in het Rijksprentenkabinet bevindt, (zie de afbeelding). Daarop zijn de figuren genummerd, corresponderend met een er onder geschreven lijst van namen (cat. Rijksmuseum 1912). Aldus weten wij dat zijn af gebeeld: 1. J.H. van Swinden, 2. J. Schmidt, 3. C.E. Weits, 4. J. Pietersse, 5. Dr. Bleecker, 6. F.L. Woldorff, 7. C.S. Roos, 8. J. Lugt Dirksz., 9. J.M. Verhoesen, 10. J.G. Fauvarcq, 11. J. Swart, 12. T.I. Weddik, 13. P. Kerkhoven, 14. J. Kuyper, 15. H. Heeremiet, 16. A. Strokkel, 17. H. Aeneae, 18. A. Bonn, 19. E.M. Engelberts, 20. H.C. Cras, 21. D.C. Jamin, 22. R.W. Linde v. Dijk, 23. H. Steenbergen, 24. C. Leer, 25. S.D. Cartier, 26. A.C.H. Kaempff, 27. P.S. Serné, 28. J. Kuyper, 29.J.R. Rigail, 30. B. Weddik Wendel, 31. J. Moll jr., 32. J. Lublink de Jonge, 33. A. de Haas, 34. L. Tersteeg, 35. P.H. van Swinden, 36. J.T.N. Fauvarcq, 37. J.S. Hoyman, 38. Ph. Taddel, 39. J.A. van Hemert, 40. J. Ruloffs, 41. A. de Lelie, J.C. de Haen, de tekenaar. Op grond van vergelijking met nr. 41 identificeerde De Bruyn Kops de rechts knielende figuur op De Lelies schilderij 'De verzamelaar Jan Gildemeester Jansz' (Amsterdam, Rijksmuseum) als een ander zelfportret van De Lelie.
Op 2 januari 1800 werd in de vergadering van het Departement van Koophandel van Felix Meritis meegedeeld dat de commissie "benoemd tot het opneemen van den Staat der boetenkas etc. heeft bevonden dat deze inhoudt f 878:7 en heeft, mede hiervoor aangewezen, nagegaan hoe deze som ten nutte van depart. en maatsch. te besteden". Men achtte het niet juist het geld (uitsluitend) te beleggen, doch beter: "om die gelden overeenkomstig den aart onzer maatschappij & tot nut of Eer van ons departement te besteden, waar toe wy meenen een zeer goede geleegenheid te hebben gevonden, in den aankoop van een uitmuntend konststuk door een der leeden deezer Maatschappy vervaardigt, 't welk tot een blyvend monument kan verstrekken en zeeker door den tyd in waarde moet toenemen; dan welks eigentlyke hoedanigheid, waar in het zelve bestaat, voor als noch, tot zo lange hetzelve het eigendom van dit Departement zal zijn, geheim moet blijven; Een Konststuk echter, waarvan uwe Commissie zig vooral stellig overtuigd houd, dat het zelve aan Ulieder Kunstliefde en smaak ten uitersten zal behaagen en voldoen; weshalven wij Ulieden by deezen voorstellen om deeze uw ccmmissie, dan wel de thans fungeerende directie deezes Departements te magtigen, om zig dat stuk, dat niet hooger als seshonderd gulden zal beloopen, zo goedkoop mogelijk voor reekening van dit Dept. eigen te maaken". Op de vergadering van 16 januari daaropvolgende werd dit voorstel goedgekeurd.
Pas anderhalf jaar later, op 24 augustus 1801, werden de leden van het departement in een buitengewone vergadering bijeengeroepen: "om aan te hooren het rapport van de Commissie .. en te koomen bezigtigen, welk emploij (van het geld) is gemaakt.. Ten dien einde stond het Konststuk waar omtrend dit rapport zoude loopen, met een couvert overdekt in de vergaderkamer". Daarop werd het schilderij onthuld. De notulen vermelden nu pas (ons) "verdienstelyk Medelid, den Konstschilder de Lelie" als de maker van, "dit schoon Tafereel, afbeeldende de Inwyding van het gebouw der Maatschappye, door den Hoogleraar van Swinderen (sic!, zie beneden), op den 31 Oct.: 1788". De vergadering aanvaardde het stuk dankbaar en "de Konstenaar de Lelie wierd in de Vergadering toegelaten & de Eer der zitting vergund & door den voorzitter over zijn weluitgevoerd meesterstuk geroemd, & voor deszelfs fraaye werk bedankt & de vermeerdering van zynen Kunstroem voorspeld". Ook de schenkers van de "extra fraaye gesneeden vergulde lijst" en van "twee zijden schuifgordijnen" werden bedankt en vervolgens werden "ook allen de Leden der overige Departementen binnen verzogt om het stuk te komen bezigtigen". Voorts werd besloten het stuk voorlopig in de Kamer van Commissarissen te bergen en "den Konstenaar de Lelie (wordt gequalificeert om van den schets der pourtraitten in het stuk voorkomende een gravure onder het opzigt van een der in die Konst ervaren Leden der Maatsch. te laten vervaardigen". Deze gravure, waarvoor de omtrekstekening van J.C. de Haen wellicht de eerste aanzet was, is nooit uitgevoerd. Pas in 1822 besloot de Maatschappij natekeningen naar al De Lelies schilderijen in haar bezit te laten maken door H.W. Caspari à raison van f 50, per stuk (al deze gegevens ontleend aan: Knoef 1938).
De Lelie zelf was naderhand niet tevreden over het schilderij. Althans, in 1808 verzocht hij de commissarissen van Felix hem het stuk terug te geven: "alzoo (hy) van voornemen was, hetzelve op nieuw in eene andere vorm, en op kleiner formaat .. te verschilderen en alzoo meer overeenkomstig de verhooging van kunst en smaak, ter zijner eere voor niet, en zondere eenige beloning te verschilderen". (Knoef, Elsevier's .. blz. 393; Knoef 1943, blz. 46). Pas in 1817 gaf hij het stuk, waarschijnlijk ongewijzigd, aan het Genootschap terug.
Het doek ontstond in 1800 1801, dus pas 12 jaar nadat de erop afgebeelde gebeurtenis (de "Inwijding" van Felix) had plaatsgevonden. Het komt mij voor dat De Lelie en/of zijn adviseurs zich voor de reconstructie van die gebeurtenis in de eerste plaats hebben gebaseerd op de beschrijving ervan die gegeven wordt in het "Voorbericht" van het boekje: "Redenvoering en aanspraak ter inwijding van het gebouw der Maatschappij Felix Meritis te Amsterdam gehouden op den 31sten October en 1sten November MDCCLXXXVIII door J.H. van Swinden, hoogleraar in de wijsbegeerte, Wis , Natuur en Sterrekunde aan de Doorluchtige School te Amsterdam, Amsterdam, 1789" (zie over de inwijding van Felix ook: WAGENAAR IV, blz. 505). Daar lezen wij hoe men in het voorjaar van 1788 bericht kreeg dat men het nieuwe gebouw van Felix de komende winter in gebruik zou kunnen nemen. "Van dit oogenblik af beraamden de Commissarissen de nodige schikkingen, om de eerste vergadering der Maatschappij in dit nieuw Gebouw met deftigheid te vieren. De Directeuren van het Departement der Muzijk boden zich aan tot het uitvoeren van een buitengewoon, en op de plegtigheid zelve toepaslijk, Muzijkstuk. Men begreep dat de eerste vergadering, als zijnde de algemeene Inwijding van het geheel Gebouw, in de groote Muzijk Zaal, door eene plegtige Redenvoering moest geopend en met het gemelde Muzijkstuk beslooten worden." De commissarissen: "vestigden dan hunne aandacht alleen op het geen de algemeene inwijding betrof. Hunne eerste zorg was een' der Leden van de Maatschappij, tot het doen der Inwijdings Redenvoering te verkiezen: zij verzochten den Heer Professor Van Swinden dien post op zich te willen neemen: het geen die Heer met veel bereidwilligheid, en met dankbetuiging voor de eere die men hem aandeed, aannam" (Van Swinden, op. cit., blz. VIII, IX).
Eerst was het de bedoeling dat de leden ook hun dames bij de inwijdingsceremonie zouden inviteren. Het gezelschap zou dan echter te groot worden. Van Swinden stemde er toen in toe de volgende dag nog eens een Redevoering te houden (afgedrukt in hetzelfde boek). "Inmiddels hadden de Heeren Directeuren van het Departement der Muzijk op zich genomen, al wat de Muzijk zelve zoude betreffen te bezorgen: en zij verzochten den beroemden Componist, den Heer JOSEPH SCHMITT, de nodige Muzijkstukken, die allen op de Maatschappij en op het feest zelf betreklijk moesten zijn, te vervaardigen.
Na dat men van den Architect en de verdere Bouwmeesteren bericht bekomen had, dat de Muzijk zaal tegen het eind van October geheel voltooid, en de beide Entréekamers zo als ook eenige andere vertrekken, voor de bijzondere vergaderingen van Commissarissen en zo voorts dienende, in het ruwe gereed zouden zijn, besloot men Vrijdag den 31. October tot de Algemeene inwijding te bepaalen" (idem blz. IX XI).
De tweede inwijdingsplechtigheid, waarbij ook de dames aanwezig mochten zijn, werd op 1 november gesteld. Voor de eerste ceremonie, die van 31 oktober, werden wel de "Edele groot Achtbaare Heeren, Hoofd officier, Burgemeesters, Regeerende Scheepenen, Raaden in de Vroedschap en Pensionarissen deezer stad" en voorts "alle de Heeren Professoren, en eenige weinige Heeren aan welken de Maatschappij oordeelde bijzondere verpligting te hebben" uitgenodigd (idem blz. XII). Even uitvoerig is het "Voorbericht" over de opening zelf. Eerst namen de leden van Felix plaats, daarna: "op het oogenblik dat de eerste Heer Burgemeester in de Zaal trad, werd, op een gegeeven sein, de stilte, die in de Zaal heerschte, door het geluid van een schoon Muzijkstuk, enkel door blaasinstrumenten en pauken uitgevoerd, verwisseld."
Vervolgens werd een door de componist Joseph Schmidt voor deze gelegenheid geschreven ouverture gespeeld, die: "ten doel had de toehoorers allengskens tot eene gepaste en bedaarde vreugde op te wekken, en ze daar na wederom tot die kalmte te brengen welke hen geschikter zoude doen worden, om de Redenvoering met de vereischte aandacht aan te hooren" (idem blz. XV).
Dan wordt de episode beschreven die op ons schilderij is afgebeeld: "Op het oogenblik dat de ouverture geeindigd was, werd een leezenaar op de Piano forte geplaatst; de Heer VAN SWINDEN, die inmiddels tusschen de overige Heeren Professoren zijne plaats genomen had, werd door den President Commissaris tot bij dien leezenaar geleid, en sprak vervolgens de Redenvoering uit". Vervolgens speelde het orkest nog een aantal stukken, met titels die op de voornemens en activiteiten van "Felix" betrekking hadden. O.a. het recitatief "laat ons de bije", bedoeld om de leden te vermanen: "hunne poogingen ten algemeenen nutte op het voetspoor der bije bestendig voort te zetten" (idem blz. XVI). De tekst van dit recitatief vinden wij vermeld op blz. 159 van hetzelfde boek: "Laat ons de bije, in haare vlijt / Zo onvermoeid, zo vrolijk, evenaaren; / Zo kunnen wy, van zorg bevrijd, / Den honig van 't verstand vergaêren". Ik citeer dit, omdat daardoor het embleem links midden op het schilderij: een bijenkorf met daarnaast twee bijen, wordt verklaard. ( Albert Blankert)