Catalogus tekeningen AHM 1999
Felix Meritis was een Amsterdams genootschap ter bevordering van kunst en wetenschap. Het genootschap werd in 1777 opgericht en in 1788 betrok het een eigen pand aan de Keizersgracht. Daar werden lessen gegeven, discussies gevoerd en concerten gehouden. In de achttiende eeuw ontstonden dit soort genootschappen door heel Europa. Ze dienden ertoe om gelijkgestemden de mogelijkheid te bieden om zich op een deugdzame manier te ontwikkelen en kennis op te doen. In de jaren ’90 van de achttiende eeuw maakte Jacques Kuyper, soms in samenwerking met Pieter Barbiers Pzn. (1749-1842) vier tekeningen van de verschillende ruimtes in het gebouw, waarvan het Amsterdam Museum er drie in de collectie heeft.
De werken in het Amsterdam Museum laten de Muziekzaal, de Zaal der Physica en de Gehoorzaal zien. Ze zijn gemaakt tussen 1791 en 1794, en later (aan het begin van de negentiende eeuw) als prent uitgegeven Cornelis Sibille Roos, vervaardigd door Noach van der Meer (1741-1822) en Reinier Vinkeles (1741-1816). Kunsthistorici Frans Grijzenhout en Carolus Tuyll van Serooskerken stellen echter dat de tekeningen hier niet enkel voor als studies dienden, maar ook als zelfstandige tekeningen moeten worden beschouwd. Dit omdat de tekeningen reeds voor het vervaardigen van de prenten worden genoemd door Roos, in een prospectus waarin hij de prenten aankondigt. Ook werd het blad met de Zaal der Natuurkunde door Roos als prijs in een loterij aangeboden, wat aangeeft dat het blad gold als op zichzelf staand kunstwerk.
Op dit werk is de natuurwetenschappenzaal van Felix Meritis te zien. In 1800 schreef Cornelis Roos, die ook de prenten van Felix Meritis uitgaf, dat de godgeleerdheid, de wiskunde, de natuurkunde en de wijsbegeerte “nergens dieper dan in Nederland worden nagespoord.” In de tijd van de Verlichting ontstond een grote fascinatie voor natuurwetenschappen, en in een zaal als deze konden geïnteresseerden komen kijken naar proeven van nieuwe machines en ontdekkingen.
Deze voorstelling speelt zich af in een donkere ruimte, duidelijk in tegenstelling tot de lichte Muziekzaal. Door de ruimte te laten verlichten door één kroonluchter, is duidelijk waar de aandacht moet liggen: bij de twee mannen die een experiment voordoen. Het apparaat waarmee zij in de weer zijn is een elektriseermachine, een zeventiende-eeuwse uitvinding die in de achttiende eeuw grote populariteit genoot. Met een elektriseermachine kon elektrische lading worden opgewekt en gemanipuleerd, iets wat mensen daarvoor niet konden. Door juist deze proef op de tekening te laten zien, maakt Kuypers hier duidelijk hoedanig modern zijn genootschap is. Opvallend is wel de afwezigheid van vrouwelijke figuren, die op de andere tekeningen wel aanwezig zijn; physica werd duidelijk alleen geschikt voor mannen beschouwd.
Het opschrift op de lat die tegen de ezel leunt, linksonder op de tekening, leest “Js Kuyper del. 1794”. Dit suggereert Kuypers deze tekening geheel zelfstandig heeft uitgevoerd, ditmaal zonder Barbiers als medekunstenaar. Een voorstudie voor deze tekening, nu in het Stadsarchief van Amsterdam, is wél door beiden uitgevoerd, dus wellicht heeft Kuyper die studie als voorbeeld genomen. Anderzijds is ook mogelijk dat Barbiers wel heeft meegewerkt aan deze tekening, maar simpelweg zijn signatuur er niet op heeft gezet. De prent door Vinkeles, gemaakt in 1801 en ook in de collectie van het Amsterdam Museum, komt namelijk tot in de kleinste details overeen met de tekening en noemt zowel Kuypers als Barbiers als tekenaar. Een publicatie uit … noemt specifiek die prent, en vermeldt dat deze is gebaseerd op “de Tekening van P. Barbiers en J. Kuijper.” Ook een vergelijking tussen de drie werken lijkt te suggereren dat Barbiers wél heeft meegewerkt aan de stoffering, aangezien elementen als de lichtval en de texturen op een zeer gelijkende manier zijn uitgewerkt.
Het is niet geheel duidelijk hoe Fodor aan deze drie tekeningen is gekomen, maar dit werk duikt op in veilingcatalogi uit 1813 en 1825. In beide gevallen wordt enkel Kuyper als kunstenaar genoemd, en in de catalogus uit 1813, toen het werk verkocht werd aan verzamelaar Dirk Versteegh, wordt het werk gezegd “het meesterstuk van dezen voortreffelijken kunstenaar” te zijn.
( Nina Reid)