Het merendeel van de 19de-eeuwse foto's is afgedrukt op zogenaamd albuminepapier. Een vel papier, dat bestreken was met een mengsel van eiwit en een zout, werd lichtgevoelig gemaakt door onderdompeling in een oplossing van zilvernitraat. Nadat het papier in het donker gedroogd was, kon het onder een negatief belicht worden. Van vergroten was geen sprake: er werd 'in contact' afgedrukt, dat wil zeggen dat het negatief en het papier op elkaar geklemd werden tijdens de belichting. Het afdrukken gebeurde bij daglicht. De belichting duurde net zo lang tot de afbeelding 'overgedragen' was. Dat kon, afhankelijk van o.a. de sterkte van het zonlicht, enkele minuten duren, maar ook meer dan een uur. Hierna werd de afdruk gefixeerd, gespoeld, gedroogd en in een goudbad getoond. Tenslotte werd de foto op karton geplakt. ( Hans Rooseboom)